01 Onderwijs in Steenwijksmoer

De Coevorder Drie Podagristen, de aankomend predikant Alexander Lodewijk Lesturgeon, de koopman, later journalist en schoolopziener Harm Boom en de boekhandelaar/uitgever Dubbeld Hemsing van der Scheer, schreven in 1843 over Steenwijksmoer als “een ontluikende volksplanting, waar men vlijtig turf baggert, aardappels verbouwt, boekweit zaait, rogge teelt, runderen opfokt en in den jare 1841 grooten overlast leed van “‘t water”. In een lange zin somden ze zo de werkzaamheden op van de boeren en boertjes, die dook nog turf baggerden en die sinds 1800 het dorp steeds verder ontwikkelden.Alleen nog over de naam Steenwijksmoer tastten de heren nog in het duister, maar inmiddels weten we, dat in de zestiende eeuw het uitgestrekte moer (het veengebied) hier van de heren Van Steenwijk van De Groote Scheere was!

Het dorp mocht dan wel een ontluikende volksplanting zijn, er was toch al een school in 1843. Op de plaats van de voormalige openbare school uit 1870 in het westelijke gedeelte ston in 1831 al een bijschool. Ten oosten van de Scheiddijk, de huidige Nieuwe Dijk, want in deze omgeving woonden de meeste Steenwijksmoerders.Het was een winterbijschool, waar dus alleen ‘s winters les gegeven werd door eeen zogenaamde bijschoolhouder.Dat was de jonge koopman Berend Brink, die na een examen bij de schoolopziener een acte van toelating had gekregen.Zijn salaris bedroeg f25,- per half jaar, te betalen door de bewoners, die hem ook het recht van “rondeten” moest verlenen.Hij mocht dus elke dag beurtelings bij de Steenwijksmoerders gratis gaan eten.

De school was op verzoek van de bewoners van Steenwijksmoer en de Zaadvenen waar in 1831 zeventien woningen stonden, tot stand gekomen.Zij hadden al in 1830 verzocht dat “van statswege een kleine bijschool zou mogen worden gezet met aanneming om dien onderwijzer zelve te bekostigen” Hannes Turien bouwde het schooltje en in 1833 telde het achttien leerlingen, tien jongens en acht meisjes.De salariering werd al spoedig door de gemeente overgenomen en de Steenwijksmoerders waren hun offerbereidheid overigens snel weer vergeten.Toen zij in 1856 aan het gemeentebestuur vroegen de school ook zomers open te houden, kregen zij ten antwoord, dat dit hun vrij stond, maar dat ze dat dan wel zelf moesten betalen.Daar voelden ze niet voor en alles bleef bij het oude.

Waarschijnlijk zagen de stadsbestuurders er niets in, omdat er van geregeld schoobezoek in de zomer toch niets terecht zou komen.Dan moesten de leerlingen meehelpen op het land en van verlicht was immers nog geen sprake.Wel vonden ze dat de bijschoolhouders een extra bijdrage moesten krijgen van f60,- per jaar.Dan kon het rondeten worden afgeschaft en waren ze minder afhankelijk van hun maaltijden voorzieners.

Zo kreeg Berend Brink vanaf 1854 een jaarlijkse gemeentelijke vergoeding van f85,- en moest hij alleen maar verantwoording afleggen aan het stadsbestuur van Coevorden.Niet meer zo lang overigens.Bij de invoering van de onderwijswet van 1857 werd bepaald, dat alle bijscholen moesten worden omgezet in lagere scholen.Hierin zou het hele jaar les gegeven worden.De bijschoolhouders moesten nu opnieuw op hun geschiktheid worden beoordeeld en helaas…Berend Brink werd afgewezen.Op 19 februari 1862 werd bij “terzake van onkunde en ongeschiktheid als kunnende niet aan de vordering der tegenwoordige wet op het onderwijs voldoen”, eervol ontslagen.Hopelijk heeft hij zich als koopman verder wel kunnen redden.Hij stierf in 1877 te Steenwijksmoer, 67 jaar oud.

Zes jaar na zijn ontslag had het rijk toegezegd driekwart van de bouwkosten van een nieuwe school voor zijn rekening te nemen.In 1870 werd toen voor f3.500,- een nieuwe school in Steenwijksmoer gebouwd.’t Was een wonder van moderne onderwijsvoorziening met twee ruime en luchtige lokalen, hoge ramen met halfronde bovenlichten en aan de westkant een gang met tonnetjes-wc’s. Toch zou deze school niet lang dienst doen, want in 1900 werd de leerplicht ingevoerd.Nu moesten alle Steenwijksmoerse kinderen het hele jaar door elke dag naar school en het leerlingenaantal bedroeg ineens ruim honderd.Veel te veel voor twee lokalen en nu besloot het gemeentebestuur tot drastische maatregelen.Het liet even ten oosten van het bestaande gebouw een nieuwe school bouwen, die op 15 november 1901 in gebruik werd genomen.Drie lokalen telde het gebouw, maar dat bleek al spoedig toch weer te weinig en dus werd er nog een leslokaal naast elkaar en een lange gang daar weer naast met aan begin en eind een toegangsdeur.Erachter werd een stenen schuurtje gebouwd voor het opslaan van turf, die ‘s winters de brandstof voor de hoge gietijzeren kachels vormde. De hoofdenwoning, een deftig uitziend burgerhuis met de hoofddeur in het midden van de voorgevel, geflankeerd door twee grote rechthoekige ramen aan weerszijden bleef voorlopig staan.Ze stond nu schuin achter de oude school en naast de nieuwe.’t Oude schoolgebouwtje bleef in gebruik als zondagsschool van de Hervormde kerk en af en toe wrden er ook wel kerkdiensten gehouden.

Toen voor de invoering van de leerplicht de shool nog maar zo’n veertig leerlingen telde, waren er twee leerkrachten aan de school verbonden.Dat waren het hoofd der school, de heer De Jager en mejuffrouw Aaltje Bitter uit Coevorden.Toen het schoolhoofd langdurig ziek werd, trad onderwijzer Severijn Beyer uit Zaandam op als zijn vervanger.Hij maakte veel indruk op collega Aaltje en toen De Jager in 1904 overleed, volgde hij hem als hoofd der school op.Daar ook Beyer inmiddels warme gevoelens voor de onderwijzer koesterde en een schoolhoofd toch eigenlijk getrouwd moest zijn, traden Severijn en Aaltje op 4 augustus 1904 in het huwelijk. Het kersverse echtpaar betrok de hoofdenwoning en Aaltje was voortaan mevrouw Beyer-Bitter.In 1906 werd Beyer elders benoemd en meester Van der Wolde werd zijn opvolger.Toen in 1911 de prachtige, nog steeds bestaande Jugendstil hoofdenwoning op de plaats van de oude werd gebouwd, ging het gezind Van der Wolde er als eerste wonen.

‘t Was voor buitenstaanders toch wel vreemd, dat het oude schooltje nog wel gebruikt werd door de Hervormde kerk van Coevorden.Er woonde immers maar een handvol hervormden en gereformeerden in het overwegend katholieke Steenwijksmoer en dan werden de hervormden ook nog verdeeld in twee groepen.De vrijzinnigen van de officiele Grote kerk en de rechtzinnigen van het evangelisatiegebouw aan de Krimweg.En het werd nog vreemder, toen in 1916 op aandringen van de gereformeerde smid Klein Hesseling door diens Coevorder kerkgenootschap een gebouwtje aan de Hoofdweg werd aangekocht.Na een eenvoudige verbouwing werd het onder de naam Bethel (Huis God) door gereformeerden en rechtzinnighervormden (ook die van Nieuwe Krim) gezamelijk in gebruik genomen.Er werden voortaan catechisatielessen gegeven en zondagsschoolbijeenkomsten gehouden en hier vergaderen ook de inmiddels gestichte christelijke jeugdverenigingen.Af en toe werd eer ook een kerkdienst in gehouden.

Deze groep samenwerkende protestanten stelde in 1921 zelfs pogingen in het werk om een christelijke school in Steenwijksmoer te stichten.Het verzoek hiertoe werd echter door de Coevorder gemeenteraad wegens het te kleine aantal verwachte leerlingen afgewezen.Een jaar later werd door het afhaken van de Nieuwe Krimse groep, die een eigen kerk en school stichtte en mede door het vertrek van Klein Hessing het gebouwtje verkocht.het werd verbouwd tot woonhuis en betrokken door de ouders van de ons wel bekende onderwijzer Herman van der Veen. De verenigingsactiviteiten werden nu verplaatst naar het oude schooltje en ok de “Bethel zondagsschool” vond dar onderdak.Daar waren dus nu voortaan twee zondagsscholen actief.

In 1923 stichtten de rechtzinnig-hervormden in Coevorden hun eigen Nederlands Hervormde school, die direct al bezocht werd door kinderen uit het oostelijke deel van Steenwijksmoer.De gereformeerden gingen allemaal al nar de in 1903 gestichtte Paul Krugerschool.

Het was de in 1921 tot stand gekomen gelijkstelling tussen bijzonder en openbaar onderwijs, die de komst van de Nederlands Hervormde school mogelijk had gemaakt en diezelfde gelijkstelling bracht ook met zich mee, dat de Coevorden hervormde predikanten nu het godsdienstonderwijs op de Steenwijksmoerse openbare school gingen verzorgen.De Hervormde kerk had zich hiertoe bij de totstandkoming van de wet van 1921 verplicht.Natuurlijk namen de katholieke kinderen geen deel aan de hervormde godsdienstlessen, maar er kwamen ook geen katholieke geestelijken op school om deze taak op zich te nemen.Vreemd eigenlijk! Geen katholiek godsdienstonderwijs op de Steenwijksmoerse openbare school, ondanks de gelijkstelling geen katholieke school hier en toch een overweldigende katholieke aanwezighied.Alleen het handjevol protestanten as en bleef actief.’t Was vreemd en ‘t bleef vreemd!

Als sinds het begin van de “ontluikende volkskolonie” gingen de katholieke pioniers van Steenwijksmoer en hun nakomelingen in Coevorden te kerke.Daar ston de Onze Lieve Vrouwekerk en sinds 1914 de indrukwekkende Sint Willibrorduskerk, middelpunten van het kerkelijke leven.Meer dan dat nog, want de Heilige Alleenzaligmakende Moederkerk stond boven alle twijfel verheven.En voor de eenvoudige hardwerkende Steenwijksmoerse boerenfamilies was de geestelijkheid in godsdienst en maatschappelijk opzicht maatgevend.Of zoals Herman van der Veen in zijn boek “Steenwijksmoer rondom 50-jarige St.Franciscusparochie” schreef: “de Katholieke kerk met haar leiders had een groot gezag en een sterke hierarchie.Inspraak werd niet toegestaan.De eenvoudige Steenwijksmoerse katholiken, gezagsgetrouw als zij waren, durfden daarom waarschijnlijk niet hun stem te laten horen”. Waarschijnlijk spraken ze wel onderling over hun wens ook eens een eigen kerk en school te hebben, maar dit openlijk uiten, laat staan actie ervoor voeren was hen vreemd.

Nu troffen ze juist in deze gunstiger wordende tijd een pastoor in Coevorden, die als geen ander de baas kon spelen.Albertus Pluymaekers (1907-1929) was de baas.Had hij zich niet veel opofferingen getroost om de Sint Willibrorduskerk te kunnen laten bouwen en was hij daarin niet wonderbaarlijk geslaagd? En juist deze pastoor wilde niets weten van een eigen nieuwe parochie in Steenwijksmoer.Dat zou een verlies van zo’n zeshonderd parochianen betekenen en een groot gemis aan inkomsten.Bovendien had hij het druk met de verdere verfraaiing en inrichting van de eigen kerk en met de verbouwing van het oude kerkje tot parochiehuis.Van een katholike kerk in Steenwijksmoer kon geen sprake zijn en als zo’n school al tot de mogelijkheden behoorde, ondernam hij niets om die te verwezenlijken.Zeker, in 1915 en 1917 stelde hij wel pogingen in het werk, maar die mislukten.Later verloor hij alle belangstelling en voelde zich oko nog gesterkt door het advies van de schoolopziener er na de mislukking van de christelijke school voorlopig maar niet meer aan te dneken.En al drong deken Huurdeman er daana herhaaldelijk bij hem op aan toch iets te doen voor dat afgelegen deel van zijn parochie, hij wilde er niet van horen.

‘t Was goed zoals het ging.

Hoe ging het dan?Onbegrijpelijk moeizaam en met veel opofferingen zouden we nu zeggen.Op zondag gingen meestal de moeders met enkele kinderen het eerst naa de kerk.Naar de Vroegmis- een uur lopen en dat om zes uur.Op de terugweg kwamen ze dan vaders met de rest van de kinderen tegen, die op weg waren voor de Hoogmis.Al met al was zo’n gezin praktisch de hele zondagmorgen bezig met kerkgang.De wat meer bemiddeleden beschikten over een kleedwagen of een koets.Zij hadden “hun ingang” bij Cafe Pothof (het huidige Talens), dat wil zeggen, ze konden daar hun paard stallen en hun vervoermiddel onderbrengen.Na afloop dronken ze dan koffie en vaak ook een borrel in het cafe.De oudste lagere schooljeugd moest tussen de Vroeg- en de Hoogmis ook nog “de lere” voor de komende Heilige Communie bijwonen.

Als er een kind geboren was, moest dat zo snel mogelijk worden gedoopt en dan wachtte het gewone volk, vooral in een strenge winter, een barre tocht.Een baby in een deken gewikkeld en te voet door de bittere kou naar de kerk in Coevorden.Het was een wonder, dat de kinderen deze beproeving meestal overleefden.Als er een zwaar zieke op sterven lag, moest de pastoor wel naar Steenwijksmoer om het Heilig Oliesel toe te dienen.Dan werden de eigen of een geleende koets gebruikt om Zijne Eerwaarde te vervoeren.Maar voor de godsdienstlessen naar de openbare school in Steenwijksmoer komen, daar was voor de geestelijkheid geen denken aan!En dus liepen twee maal per week ‘s morgens in alle vroegte de katholike kinderen van de hoogste klassen naar Coevorden om om negen uur de lere in de Sint Willibrordusschool bij te wonen.De laagste klassen gingen eenmaal per week ook ‘s morgens en allen moesten om elf uur weer op school zijn.Op de eerste vrijdag van de maand kwamen de oudsten kinderen meestal toch te laat, want dan moesten ze nuchter de schoolmis bijwonen.Om de knagende honger te stillen, kregen ze dan vijf cent mee om bij de bakker een stuk brood met stroop te kopen.

De elkaar opvolgende meesters Van der Wolde en De Haan moeten wel engelengeduld hebben bezeten.Drie morgens per week was bijna de helft van de leerlingen pas om elf uur of nog later op school.De protestantse kinderen konden in die tijd natuurlijk de godsdienstlessen van Dominee volgen, maar die kwam ook niet drie morgens per week twee uur lang.’t Was dus altijd behelpen en er gingen veel lesuren verloren.En waarom? Puur uit onwil, want het is toch moeilijk aan te nemen, dat de geestelijkheid nooit eens op de gedachte kwam zelf in Steenwijksmoer de lessen te verzorgen.Men deed het niet en daarmee uit!

Het vertrek van pastoor Pluymaekers op 27 september 1919 betekende een ommekeer in de afwijzende houding.Al op 15 juni 1930 kreeg de toen negenendertigjarige kapelaan J.B.Slosser uit Apeldoorn van aartsbisschop J.Jansen de opdracht in Steenwijksmoer een parochie te stichten.Een beter keuze had Monseigneur niet kunnen maken.Slosser nam de opdracht aan, zag kans van zijn googste baas nog f5.000,- los te krijgen en begon ijverig het nog benodigde geld in te zamelen.Hij slaagde wonderwel en bracht ruim een jaar niet alleen de middelen voor de kerkbouw bijeen, maar ook nog die voor een pastorie en een onderwijzerswoning.Want bij de nieuwe kerk zou ook een katholieke school gebouwd moeten worden, vond Slosser en sinds de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in 1920 was de gemeente verplicht de kosten hiervoor te dragen.

Zo konden al op 7 juni 1931 de kerk voor f56.000,- en de pastorie voor f16.500,- en een onderwijzerswoning voor f6.720,- tegelijk worden aanbesteed.Op 30 maart werd de Sint Franciscuskerk, voor de Steenwijksmoerse gelovingen letterlijk een wonder in baksteen, ingewijd.Pastoor Slosser betrok met huishoudster Nellie Steman de pastorie en de ernaast staande onderwijzerswoning werd in 1933 al bewoond door het inmiddels benoemde schoolhoofd M.Veldhuizen en zijn vrouw. Op 1 mei van dat jaar namelijk werd de nieuwe Sint Theresiaschool achter het kerkhof en de kerk door de bisschoppelijke hoofdinspecteur ingewijd en in gebruik genomen.Een school met vier en het jaar daarop vijf lokalen, een kapelachtige hoofdingang, een gang met toiletten en een grote speelplaats aan de achterkant.Maar liefst honderzevenenzestig leerlingen werden ingeschreven en naast het hoofd der school drie leerkrachten, de dames J.M.Haarsma en H.G.F.Assen en de heer H.A.Heskamp benoemd.Laatstgenoemde was de enige katholieke onderwijzer aan de openbare school geweest en hij was dus overgegaan naar de Sint Theresiaschool.Toen hij als in 1931 pastoor Slosser benaderde met het verzoek straks onderwijzer aan de nieuw te bouwen school te mogen worden, vroeg deze:”Kun je orgel spelen?” Heskamp antwoorde wat twijfelend:”Met een vinger pastoor!”, waarop Slosser reageerde met:”Mooi, dan krijg je van mij een orgeltje voor die andere vingers en dan moet je een kinderkoortje vormen, dat bij de inwijding van de kerk kan zingen.Ik zorg dan, dat je aan onze school komt!” En zo geschiedde!

Het hoofd van de openbare school in Steenwijksmoer, de heer R.J. de Haan had de bui natuurlijk al zien hangen.Zijn school raakte niet alleen Heskamp kwijt, maar nog een leerkracht en zakte van ruim honderdtwintig leerlingen naar veertig.Voortaan zouden er maar twee lokalen van de vier gebruikt worden.De Haan was dus tijdig gaan praten met het gemeentebestuur en werd in 1934 hoofd van de Koninging Wilhelminaschool in Coevorden.Zijn opvolger werd meester H.Christiaans, broer van de Daler huisarts en een toegewijd “bovenmeester” Op 19 juli 1934 berichtte hij het gemeentebestuur, dat er nu drieenveertig leerlingen waren.Hierdoor zouden er volgens de geldende “40+1 schaal” twee leerkrachten en een handwerkonderwijzers aan de school verbonden mogen blijven. Bij 41 leerlingen had men recht op twee leerkrachten, bij 81 op drie, bij 121 op vier enz. Voor meester Christiaans was het een ware opluchting tenminste met zijn tweeen les te kunnen geven.Tot 1959 zou hij zijn kleine openbare school koesteren.Hij werd hier een zeer gezien persoon in de samenleving, ook bij de katholieken, zowel bij collega’s, geestelijken als leken.Niet voor niets is er een straat naar hem genoemd.De andere openbare school, die van de Vossbelt raakte meer dan de helft van zijn schoolbevolking kwijt en ging op de duur als eenmansschool verder.In 1948 werd ze opgeheven.Ook de Sint Willibrordusschool in Coevorden verloor enkele tientallen Steenwijksmoerse leerlingen aan de Sint Theresiaschool, maar ook hier bleef de verstandhouding tussen de schoolhoofden Veldhuizen en Sistermans uitstekend

Een schrijven van het gemeentebestuur d.d. 15 oktober 1941:

Hierbij verzoek ik u mij, zoo mogelijk voor 7 November a.s. opgave te doen (na een schoolarts daaromtrent te hebben gehoord) van de leerlingen.Uwer school, in de gemeente Coevorden woonachtig, die in dezen winter in aanmerking dienen te komen voor schoolvoeding en -kleeding. Wanneer geen kinderen Uwer school aan de verstrekking zullen deelnemen, verzoek ik U eveneens daarvan mededeling te mogen ontvangen