Mijn wieg stond in dezelfde smederij als die van meester Veldhuizen.In Jutphaas, nu Nieuwegein.Oom Mart was een broer van mijn vader en in 1933 werd hij het eerste hoofd van de Sint Theresiaschool in Steenwijksmoer.In die tijd sprak je nog niet van netwerken, maar feit is dat bouwpastoor Slosser van Steenwijksmoer van 1921 tot 1923 kapelaan was in datzelfde Jutphaas.Toen die sollicitatiebrief van Martien Veldhuizen aankwam moet hij geweten hebben:”Dat is een van die jongens van de smid.” Hij werd in elk geval benoemd.Ome mart zal wel blij geweest zijn, want het was de “kwekeling met akte”-tijd.Crisisjaren en grote werkeloosheid, ook in het onderwijs.Om dan op je zesentwintigste hoofd van een school te worden, geeft wel vastigheid.Wij, zijn oudste neefjes en nichtjes, waren ook blij.Steenwijksmoer werd ons onvolprezen vakantieadres, waar je altijd welkom was, want oom Mart en tante Bets hadden geen kinderen.
Al voor de oorlog kwamen we er.Steenwijksmoer had een eigen geur, een rooklucht, iets als smeulend veen.Je had er ook geen sloten en dat gaf een gevoel van vrijheid.Je kon zo via een greppel het korenland in, waar klaprozen en korenbloemen bloeiden.Als we gingen logeren had ome Mart al een grote kuil gegraven achter in de tuin.Daaroverheen lagen oude planken.Dat was onze hut.We konden onze ogen niet geloven.Onder een laag zwarte grond van ongeveer 40 cm, lag prachtig wit zand.In de wanden maakten we “kastjes” met onze schep.In de herfst werd in die kuil snoeihout en afval verbrand en dan zand erover.
Als we langs de hoge heg in die eindeloze tuin inliepen hoorden we pastoor Slosser aan de andere kant van die heg roepen:”Jongens, lusten jullie pruimen?” Hij liep in die parkachtige tuin van de pastorie te brevieren en even later stak er een hand door de heg met pruimen.
Ook kregen we een spaarpot van hem.Een mooi wit kerkje van blik met een rood dak en een spits torentje.In het dak zat een gleufje voor het geld.Later kwam ik erachter, dat hij er nog een stelletje over had van zijn bedelacties voor de nieuwe kerk.
In 1940 ben ik vier maanden in Steenwijksmoer geweest.Mijn jongere broertje moest voor zijn gezondheid naar de “zandgronden” en ik mocht mee omdat ze bang waren dat hij heimwee zou krijgen.Omdat ik leerplichtig was moest ik in die tijd naar de Theresiaschool.In Steenwijksmoer gingen dingen anders dan in Jutphaas.Thuis ging je op 1 april over naar een volgende klas, in Steenwijksmoer op 1 mei.Ik zat nog een goeie maand bij juffrouw Hakvoort in de eerste en toen naar de tweede bij juffrouw Pragt.Een aardige, knappe, donkere juffrouw, die later met een broer van tante Bets is getrouwd.De Theresiaschool was een mooie, frisse school met betegelde toiletten.En een enorme speelplaats.
Als ome Mart en tante Bets met vakanties in Jutphaas waren vertelde hij altijd prachtige verhalen over Steenwijksmoer.Wij gingen dan aan zijn lippen want in Steenwijksmoer ging alles anders.Zo wilden sommig jongetjes, die naar de eerste klas gingen niet plassen in de urinoirs, want dat kenden ze niet.De juf kwam dan wanhopig bij de bovenmeester, dat die of die niet naar de wc wilde.Als oom Mart dan zo’n jongetje aansprak, huilde die:”Och, miester, laot mie toch boet’n piss’n, ik kan ja hier niet piss’n.Eens kwamen jongens hem vertellen, dat er eentje zijn grote boodschap achter de schoolheg had gedaan.Die werd dan onder handen genomen.
Het bleek dat hij dat thuis gewoon was.We spreken wel over de begin jaren dertig.”En hoe veeg je dan je bips af?” vroeg de meester.Hij antwoordde alsof het vanzelfsprekend was:”Met een fossien gras.” Toch was het in mijn ogen een geweldige school, want je ging met versierde paard en wagens op schoolreisje naar een speeltuin.Dat kenden wij niet.Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heb ik in Steenwijksmoer meegemaakt.’s Morgen heel vroeg werden we met een daverende knal wakker.De brug bij de Ballast werd door het Nederlandse leger opgeblazen in een poging om de Duitsers tegen te houden.Tante Bets kwam in d’r nachtjapon helemaal aangeslagen ons vertellen, dat we oorlog hadden.We wisten niet wat dat inhield.
Even later kwam juffrouw Hakvoort, die vlak bij de brug in de kost was, helemaal overstuur het pad oprijden.Uit haar fietstas stak haar corset!Had in paniek bij elkaar gegritst wat onder haar handen kwam.Bij de kapotte brug lagen voortaan een paar balken over het kanaal, waarover je moest laveren als je naar Coevorden wilde.In die tijd werd er een soldaat begraven, die op de Grebbeberg gesneuveld was.Later wist ik dat het om Hendrik Beerling ging.Ik mocht bij die uitvaart misdienaar zijn.Er waren ook soldaten op het kerkhof.Bij ons in de kerk moest je al misdienaar onder de mis af en toe bellen, maar in Steenwijksmoer hadden ze geen bel.Daar moest je op een grote gong slaan met een vilten ronde bal aan een stok.”Boii….ngngng” klonk het dan een tijd na.
Ome Mart dirigeerde het kerkkoor en dan mocht ik tijdens de hoogmis naast meester Heskamp op de orgelbank zitten.Na de hoogmis gingen beide meesters altijd even ene kopje koffie drinken en een sigaar opsteken bij pastoor Slosser.Ik denk dat ze dan meteen schoolzaken doornamen.Daarna kwamen ze naar tante Bets voor een tweede kopje.
De zolder van hun huis was een rariteitenkabinet.Allemaal attributen voor het toneel met onder andere geschilderde coulissen, warvan we een kartonnen ezel het mooist vonden.Die spullen werden gebruikt voor de grote parochierevues.
Wat we ook heel vreemd vonden: ze hadden geen kraan, maar een pomp.Een glimmende in de keuken en een gietijzeren in de bijkeuken.Het water smaakte ook anders dan thuis, mwaar het was wel lekker koel.Bij Ab van der Veen aan de overkant hadden ze een waterput.Daar tuften (spuugden) we wel eens stiekem in, maar evenzo vorlijk dronken we er later uit als vrouw van der Veen een meertje water omhoog haalde.We speelden vaak met kinderen uit de buurt.Die van kruidernier Ab Weering, van timmerman Ab van der Veen en van Geert Schutte, die een winkel had waar je van alles kon kopen.Een geliefkoosde bezigheid was met een stuk hout meikevers uit de eikenbomen bij de maalderij te gooien.Die stopten we in een jampotje met een paar bladeren.En natuurlijk gaatjes in het deksel.
Vader Schutte had ook de zorg over het Sint Jozefgebouw, dat aangesloten aan hun winkel grensde.Als aan ’t eind van de lagere school de Plechtige Communie gevierd werd kwamen daar voor de mis keurig in de rij allemaal meisjes in bruidsjurkjes uit, gevolgd door jongetjes in donkere pakken met lange broek.In optocht naar de kerk.Ik vond dat net bruidegompjes.In Jutphaas droegen wij bij zo’n gelegenheid allemaal verschillende kleren en de jongens een korte broek.
Aan het Sint Jozelfgebouw zat ook een brievenbus.Als je geen postzegel meer had gooide je met de brief het geld door de gleuf.Later zag je de postbode de postzegel erop plakken.
Het personeel van de school liep bij mijn oom en tante in en uit.Op verjaardagen was het gewoon dat behalve familie ook de leerkrachten en hun vrouwen op bezoek kwamen.het gebeurde nogal eens, dat oom en tante op een zondagmiddag een kopje thee gingen drinken bij collega hoofd van de Sint Willibrordusschool in Coevorden.Dat was meneer Sistermans.Wij mochten dan achterop de fiets mee.Je zat dan braaf je mond te houden als die grote mensen praatten tot mevrouw Sistermans aan ons vroeg of we in de school wilden spelen.Die stond pal naast de hoofdenwoning.Ik weet nog hoe we luid schreeuwend door die hoge gangen renden en het geluid overal om ons heen teruggalmde.Ik kon toen niet bevroueden, dat ik zo’n dertig jaar later hoofd van diezelfde school zou worden.Toen ik dat in 1972 werd, was oom Mart net met pensioen.Hij kwam toen jaarlijks bij mij in de klas om het verkeersexamen af te nemen.Dan keek hij de klas rond en zei:”Me dunkt, jij bent er een van Assen en jij van Soppe en jij van Leemhuis.” Soms schudde een kind van ‘nee’.Het bleek dan dat de moeder zo heette.Hij had hun ouders en grootouders nog in de klas gehad.Diezelfde ouders vertelden me wel eens, dat meester Veldhuizen een strenge meester was, maar tante Bets een lieve vrouw.
Steenwijksmoer heeft een bepalende rol in mijn leven gespeeld.In de familie was het een begrip.Daar was het leven -althans vroeger- zoals het leven moest zijn.Geen opsmuk en veel saamhorigheid.Zonder Steenwijksmoer zou ik nooit in Drenthe zijn terechtgekomen.We prijzen ons gelukkig, dat het wel zo gelopen is.