Hoofdstuk 3. Grensconflict.

Gramsbergen 1930. Een stil en dromerig stadje aan het Almelose kanaal. Een gemeenschap vol eenvoudige lieden: kruideniers, klompenmakers, smeden, caféhouders, die allemaal keuterboer zijn. Iedereen houdt wel een of twee varkentjes en een toom kippen; achter ‘t huis in de stal staan meestal wel een paar koeien, die ‘s zomers op ‘t eigen of ‘t gepachte stukje land geweid worden. Iedereen heeft een „tune”, waar groenten en aardappels verbouwd worden. Zo kan men ruimschoots in de eigen, eerste levensbehoeften voorzien zonder veel geld nodig te hebben. Iedereen?Nou ja, de „elite”, voor een belangrijk deel wonend in of bij de Kruisstraat, natuurlijk niet. De burgemeester, de veldwachter, de gemeentesecretaris, de bovenmeester, de dokter, de dominee, de postdirecteur en nog andere gewichtige heren blijven van mest en grond verschoond. Zij dragen elke dag schoenen, worden gegroet door jong en oud en, meestal, hoog geacht. Ook zij zijn een deel van de gemeenschap; je kunt immers niet zonder!

‘t Is een stil plaatsje. Overdag heeft elk zo z’n bezigheden. In de werkplaats en op het land, in huis en in de stal. De stoomtrein is het enige lawaai makende monster, dat een paar keer per dag bij het stationnetje wat reizigers loslaat of opneemt. En ja natuurlijk, de schepen bij de brug!Westera, de beurtschipper bijvoorbeeld, die met zijn scheepshoorn telkens nadrukkelijk zijn komst aankondigt. Maar verder?Nee, er is eigenlijk niks te doen in Gramsbergen.

Maar zelden komt het rustige stadje tot leven, tot uitbundig feestvertoon. Dat gebeurt maar op een bepaalde dag, op de eerste donderdag in september. Dan is er kermis in Gramsbergen; dan staan op het Meiboomsplein de draaimolen en de „Kop van Jut”. Er omheen worden kramen geplaatst. Dagenlang is men in de weer om aan het begin van de straten erebogen op te richten en versieringen aan te brengen.

Van heinde en ver komen de kermisklanten. Boeren en boerinnen uit de omgeving brengen de dag door bij Gramsbergers, bij wie ze hun „ingang” hebben. Dat zijn die kennissen, waar ze op zondag bij de kerkgang ook welkom zijn. Die de kerkboeken bewaren, de kerkstove klaarmaken en bij wie ze na afloop koffie drinken. Daar staan natuurlijk regelmatig allerhande goede gaven van de boerderij tegenover.

Het is geweldig druk in Gramsbergen op die eerste donderdag in september. Er wordt een optocht gehouden, waaraan de leerlingen van de Openbare School meedoen. Na afloop zijn er volksspelen voor jong en oud. De kinderen van de School met den Bijbel doen niet mee. Die mogen niet naar de kermis en horen het feestgedruis alleen maar vanuit de verte. Van achter de gesloten ramen van de schoollokalen, wel te verstaan. Want, hoe gesloten ook, het zondige kermisvertier kan onmogelijk aan hen voorbijgaan.

De feestvierder vermaken zich opperbest. Ze verdringen zich om de kramen, bij de Kop van Jut en bij de waarzegster, die in een afgesloten tent zitting houdt. Ze bekijken de optocht, nemen deel aan de spelen en ze bezoeken de café’s. De kroegbazen en hun helpers komen handen tekort om de gasten van het gewenste te voorzien. Vooral van drank, want er wordt heel wat geestrijk vocht omgezet op de kermisdag. En al kijken sommigen veel te diep in het glaasje, dat kan het plezier niet bederven. Er kan veel en er mag veel. Het is feest in Gramsbergen!

Ook voor Fenne Klapwijk, een „schier” wicht van achttien jaar, dochter van een der klerken op het gemeentehuis. Vader Klapwijk heeft geen „dik” traktement, maar ‘t gezinnetje van vier personen kan er goed van leven. Althans in Gramsbergen!Fenne hoefde, toen ze van de lagere school kwam, niet naar de U. L. O. of naar de H. B. S. , maar ze moest wel doorleren. „Dat kinder kunt better met ‘n lap op de broek of rok ronloop’n dan niet leer’n!”, zo was het gezegde in Gramsbergen. Ook vader Klapwijk hield zich daaraan. Dus ging Fenne naar de Vakschool in Coevorden en ze kwam er na vier jaar als gediplomeerd costuumnaaister weer vandaan. Haar kamertje boven richtte ze in als atelier en ze kreeg er werk in overvloed. Veel verstelwerk, want kleren werden lang gedragen. Maar soms maakte ze toch ook wel eens een nieuwe japon voor een van de deftige mevrouwen. Haar produkten werden hoog geprezen en die waarderende woorden brachten steeds weer nieuwe opdrachten. En . . . Fenne was ze waard!Ze werkte uiterst nauwkeurig en was pas tevreden, als er werkelijk niets meer aan te merken viel.

Feest in Gramsbergen!Fennie geniet met volle teugen. De waarzegster belooft haar een gelukkige toekomst; met haar jongere zusje en enkele vriendinnen bekijkt ze de optocht en ze waagt zich zelfs aan een wedstrijdspel. Samen met een buurjongen. Onder luid gelach, niet in het minst van haarzelf, verliezen ze van het andere gelegenheidspaar. Als Bertus nadien nog wat bij haar blijft rondhangen, gaat ze vlug naar huis. Ze heeft het niet zo op die boerenjongens!

‘s Avonds ontmoet ze bij het café van Berend Kuuper aan het Meiboomsplein Frits Oosterberg uit Barger-Compascuum. Frits studeert aan de Rijksweekschool in Coevorden. Zijn vader is een rijke katholieke vervener en hij heeft zijn zoon ondergebracht in een kosthuis. Dan gaat ‘t studeren makkelijker en Frits is het daar van harte mee eens. Hij neemt ‘t studeren zo gemakkelijk, dat hij maar weinig uitvoert en al een keer is blijven zitten. Maar ‘t is een aardige, vlotte jongen, met wie Fenne in haar Vakschooltijd al eens kennis gemaakt heeft.

De avond verloopt erg gezellig. Ze praten veel en Frits trakteert royaal. Als ze om een uurt of tien op zijn voorstel nog wat gaan wandelen, komen ze een groepje uitgelaten jongens tegen. Berend Haanstra, die grootste van ‘t stel, gaat pal voor Frits staan en roept;„He jongs, een Coevorder Mop, die een meid van oes met wil nem’n!Zult we’m in ‘t kanaal mieter’n?” Fenne voelt zich onbehaagelijk. Ze zijn in staat om ‘t te doen, die ruige bonken!Ze wil protesteren, uitleggen, sussen, maar Frits redt de situatie. Hij kent de gewoonten en de taal. „A’j moeilijkheed’n wilt, ku’j ze krieg’n!Maar i’j kunt ok dizzen guld’n annem’n, dan ku’j’t ofdrink’n!” Berend kijkt naar zijn makkers. „Zuw ‘t veur die guld’n laot’n?”, vraagt hij, maar ‘t is eigenlijk geen vraag meer. „Veur een guld’n vieftig!”, brult een van de kornuiten uitgelaten. Berend knikt en houdt z’n hand op. Frits lacht. Hij betaalt en ze lopen verder, ongehinderd.

Fenne kijkt bewonderend naar hem op. Wat een kerel!Dat heeft hij er handig afgebracht!Frits is niet zo onder de indruk. Hij vertelt dat de jongens in Bargercompas net zo zijn. Die staan ook niet toe, dat een vreemdeling met een van de meisjes uit het dorp omgaat. Tenzij de omgang afgekocht wordt. En dat heeft hij dus maar gedaan.

Ze lopen naar het Gramsbergerbosje en daar, tussen de bomen, kust Frits haar. Ze kust hem terug, maar als hij handtastelijk wil worden, weert ze hem af. Zo goedkoop is ze nou ook weer niet. Frits berust en lacht haar een beetje uit. Hij brengt haar netjes thuis en zegt bij ‘t afscheid in zijn keurig Nederlands;„Als je nog eens naar Coevorden gaat, kom dan eens langs. Ik zou je best mijn kamer eens willen laten zien. Op woensdagmiddag ben ik altijd vrij!” Hij geeft haar zijn adres en dan is hij plotseling weg. Op zoek naar zijn fiets om terug te gaan.

Alleen in haar bed ligt Fenne nog lang te woelen. Zal ze ‘t doen?Ze moet vaak genoeg naar Coevorden om handwerkmateriaal of stoffen te kopen. En . . . ‘t is echt een aardige jongen, die best wel wat voor haar over heeft. Een daalder is tenslotte niet niks en dan ook nog al die verteringen! En hij weet zich ook te gedragen. Een echte heer, heel wat anders dan die boerenkinkels hier. Nee, ‘t is een aardige jongen!En met die gedachte slaapt ze tenslotte in.

De volgende woensdagmiddag is ze in Coevorden en ze gaat toch maar even bij hem langs. Even, dat kan geen kwaad!Maar dat „even” wordt ruim een uur. Frits is erg lief voor haar. Hij zorgt voor thee en hij heeft er ook een bonbonnetje bij. Voor ze er eigenlijk erg in heeft, ligt ze in zijn armen. Ze staat hem nu meer toe. Hij is ook zo innemend!Als ze zich tenslotte wat verdwaasd van hem losmaakt en naar huis terugfietst, denk ze bij zichzelf, dat dit toch maar niet meer moet gebeuren. ‘t Gaat zo van kwaad tot erger!

Maar. . . ze gaat weer!En nog eens en nog eens!Het gaat inderdaad van kwaad tot erger. Tijdens de Ganzemarkt, op de tweede maandag in november, gaan ze samen aan de zwier in Coevorden. ‘t Wordt een dolle avond, eerst in de stad en later op Frits’kamer. Midden in de nacht fietst hij met haar mee naar Gramsbergen. Je kunt tenslotte nooit weten, wat er onderweg gebeuren kan. In de buurt van Fenne’s ouderlijk huis neemt Frits afscheid. Haar ouders zijn nog niet naar bed. Fenne wimpelt hun bezorgde opmerkingen af en neemt hun verwijten op de koop toe. Ze is tenslotte bijna negentien jaar en geen kind meer. Frits’gezelschap bevalt haar best en ze kan echt wel voor zichzelf zorgen. Over Frits rept ze trouwens met geen woord.

Half december wordt ze echter ruw uit haar roes wakker geschud. Kort na haar verjaardag ontdekt ze, dat ze zwanger is. Dat is een ramp!Ze wil nog geen kind en ze wil ook niet trouwen. Ze wil zeker geen gedwongen huwelijk, zoals zo veel meisjes van haar leeftijd overkomt. Ze wil geen schande, geen kletspraatjes en geen geroddel, al was het alleen maar voor haar ouders. Frits is een goede vriend, maar haar leven met hem delen, dat is heel wat anders. Bovendien is hij ook nog katholiek en dat kan helemaal niet in het streng protestantse Gramsbergen. Maar bovenal, Fenne wil zelfstandig zijn, niet afhankelijk, nog niet tenminste. Ze wil haar eigen boontjes doppen, zelf haar beslissingen nemen!

Dus zal niemand hier iets van weten!De eerstkomende woensdagmiddag deelt ze aan een verblufte Frits bij de voordeur van zijn kosthuis mee, dat de verkering uit is!Ze passen niet bij elkaar en ze houdt niet van hem. Hij moet niet zeuren en geen contact meer met haar zoeken. Dat heeft geen enkele zin. Nee, ze wil er niet meer over praten en ze komt zeker niet binnen!Ze laat een verbouwereerde jongeman in de deuropening staan en fietst vastbesloten weg. De eerste knoop is doorgehakt!

Thuis probeert ze van alles om een miskraam op te wekken. Ze springt urenlang op en neer en laat zich een paar keer hobbelend en botsend van de trap glijden. Als niet helpt, besluit ze tot een laatste wanhoopsdaad. Van horen en zeggen weet ze een adresje in een der achterstraten van Coevorden, waar een vrouw woont, die meisjes in nood wel wil helpen. Tegen een forse vergoeding en in ‘t diepste geheim natuurlijk!Ze gaat er heen en maakt een afspraak. Zo wordt Fenne in een smerig kamertje door een oud vrouwtje „geholpen”!Na afloop fietst ze als een bezetene naar huis. Ze voelt zich vernederd en misbruikt, maar ze kan nu niet meer terug. Ze wil ook niet meer terug! Diezelfde nacht krijgt ze haar miskraam in het „huussien” in het achterhuis.

De volgende morgen buigt een bezorgde Moeder Klapwijk zich over haar zieke dochter. Een flinke griep, veronderstellen ze beide en Fenne wordt door tedere zorgen omringd. Een paar dagen blijft ze in bed en dan wordt ze langzamerhand weer de oude. Als de postbode een week later een brief van Frits bezorgt, is ze gelukkig alleen thuis. Ze scheurt de enveloppe met inhoud onmiddelijk in duizend stukken en laat ook deze herinnering in het huussien verdwijnen. Ze wil nooit meer iets met Frits te maken hebben. Die tijd ligt achter haar. Voorgoed!

De dertiger jaren!Het zijn zware tijden, ook voor Gramsbergen. De crisis slaat toe!Arbeiders worden werkloos en lopen „in de steun”, boeren kunnen hun produkten niet meer kwijt. En al kan men in het stadje nog redelijk in het levensonderhoud voorzien, het geld voor andere noodzakelijke voorzieningen, gaat steeds meer ontbreken.

Een nieuwe partij, de N.S.B., vindt ook aanhangers in Gramsbergen. Ze spiegelt zich hoofdzakelijk aan het nieuwe Duitsland van Adolf Hitler, waar alles zo veel beter gaat. In de achterzaaltjes van de café’s komen de leden bij elkaar om de hooggestemde nationale idealen te bespreken en het falende regeringsbeleid aan de kaak te stellen.

Het gaat niet goed in het stadje. Fenne’s inkomsten lopen ook terug. Veel huisvrouwen verstellen nu liever zelf de kleren van de gezinsleden dan er geld voor uit te geven. Opdrachten voor japonnen en mantels worden zeldzamer. Noodgedwongen moet Fenne haar tarieven verlagen. Maar haar vakbekwaamheid is gelukkig wijd en zijd bekend, dus er blijft toch altijd nog wel wat werk over.

Haar vader moppert ook. Er wordt herhaalde malen op zijn salaris gekort. Oude kennissen, die werkloos geworden zijn, rijden met gratis fietsplaatjes rond. Met een gat erin, zodat duidelijk zichtbaar is, dat ze een normaal plaatje niet kunnen betalen. Er worden verhalen verteld van boeren, die met meer biggen van de markt terugkeren, dan ze erheen brachten. Anderen hebben hun onverkoopbare dieren dan maar bij hen op de wagens gezet. Een meer of minder valt niet op en ze kosten thuis alleen maar geld!

Fenne wordt niet echt geraakt door al die problemen. Daar heeft ze het eigenlijk toch te druk voor. Ze werkt hard in haar atelier en als ze daar niets te doen heeft, helpt ze haar moeder. Ze heeft het ook nodig, dat voortdurend bezig zijn. Het verhindert, dat ze steeds maar moet terugdenken aan het geheim, dat ze met zich meedraagt. Soms, in haar benauwdste ogenblikken, beschuldigt ze zichzelf van moord. Moord op haar eigen kind!

Ze heeft Frits maar een keer teruggezien. In de Bentheimerstraat in Coevorden. Gelukkig liep hij aan de andere kant en ze heeft net gedaan of ze hem niet kende. Ze wil hem ook niet meer kennen. Later heeft ze gehoord dat hij, eindelijk geslaagd, naar de Achterhoek vertrokken is. Gelukkig maar. Hij moest eens weten!

Met jongens gaat ze niet veel om. Ja, op feestjes met familieleden kan ze wel eens gek doen, maar dat is dan ook alleen maar gekheid. Nee, ze kijkt wel uit, een jongen uit de buurt is niets voor haar. Ze wil iets beters, iets hogers!

In december 1935 ontmoet ze de man, die aan haar ideaalbeeld lijkt te voldoen. Een lange blonde jongen, op het ijs van het kanaal. Het is zaterdagmiddag en er worden schaatswedstrijden gehouden. Heel Gramsbergen is aanwezig; ook veel mensen uit de omtrek. Belangstellende en deelnemers uit Coevorden, De Krim en Hardenberg, maar ook uit ‘t Laar en Emlichheim.

Als Fenne na afloop van de prijsuitreiking nog even in haar eentje een baantje trekt, komt hij naast haar rijden. Hij spreekt haar aan in het streekdialect, maar Fenne hoort onmiddellijk, dat hij uit ‘t Duits grensgebied komt. Dat stoort haar niet het minst, integendeel, dat maakt hem alleen maar interessanter. Ze schaatsen samen verder en op een gegeven ogenblik staan ze stil. Zo maar ergens op het ijs.

Ze praten en praten. Hij heet Manfred Hartmann en komt oorspronkelijk uit Silezië, het gebied, dat nu bij Polen hoort. Toen ze in 1922 uit zijn geboorteplaats moesten vertrekken, was hij dertien jaar oud. Na jarenlange omzwervingen is het gezin tenslotte in Emlichheim terechtgekomen en toen moest hij eigenlijk nog aan een opleiding beginnen. Daarom studeert hij nog. Architectuur in Münster!

Fenne luistert geboeid. Manfred bevalt haar. Wat is hij knap!En wat heeft hij al veel meegemaakt! Het Hoog-Duits, waarin hij zo langzamerhand is overgegaan, kan ze goed volgen. Ze woont niet voor niets vlak bij de grens.

Als ze, heel vormelijk, afscheid nemen, spreken ze af elkaar de volgende zaterdag weer te zien. ‘s Middags om twee uur bij De Haandrik. Thuisgekomen vertelt Fenne heel openhartig alles over de toevallige ontmoeting. Vader Klapwijk fronst de wenkbrauwen, bij haar geestdriftige verhaal. „Een Duitser?’t Is toch geen Nazi, hoop ik. We hebben hier al genoeg te stellen met die N.S.B.-ers. We hoeven er echt nog geen Hitler-jeugd bij te hebben!”, is zijn somber commentaar. Fenne reageert wat weerstrevend, maar ze moest toegeven, dat ze niet over politiek gesproken hebben. „Zo zie je maar weer!”, zegt Vader tevreden. En direkt daar op:„Je moet hem volgende week maar eens meenemen. Ik wil wel eens weten, wat voor vlees je in de kuip hebt!” Fenne knikt. Ja, dat is misschien toch wel het beste.

De zaterdag daarop fietst ze in haar mooiste jurkje lang voor de afgesproken tijd naar De Haandrik. Groot is haar verassing, als hij daar al bij „de brug van Hans” staat te wachten. Even later zitten ze samen aan de kant van een oude Vechtarm. Dicht naast elkaar, want al schijnt er een mild zonnetje, het is toch wel fris. Ze praten, lachen, gekken!Maar als Manfred ineens zijn arm om haar heen legt en haar naar zich toetrekt, houdt ze hem met beide handen tegen. „Manfred”, vraag ze ernstig, „bist du ein Nazi?” Manfred kijkt haar stomverbaasd aan. Dan laat hij haar los en barst in lachen uit. „Ich ein Nazi?Nein sebstverstandlich nicht!Aber warum fragst du?Und gerade jetzt?” Fenne opgelucht, hakkelt verwardt: „Weil mein Vater, weil ich, wir wollen nichts mit Nazis zu tun haben!” Manfred knikt begrijpend. Hij staat plotseling op en zegt:„Komm mit!Wir gehen zu deinem Vater. Ich werde ihm alles erklaren!” En voor ze van haar verbazing bekomen is, fietsen ze al samen richting Gramsbergen.

‘t Wordt een gedenkwaardige middag bij Fenne thuis. Manfred vertelt zijn verhaal en niet alleen dat. Hij heeft de ellende van de volkerenhaat meegemaakt. Van Poolse kant en even erg van Duitse zijde. Nooit zal hij hieraan meedoen en van Adolf Hitlers Germaanse gebral walgt hij even erg als zij. Hij heeft maar een angst!Dat hij straks tegen zijn wil meegetrokken zal worden in een dreigende oorlog; dat hij ooit eens opgeroepen zal worden voor de Wehrmacht, die Hitler bezig is weer op te bouwen.

Vader Klapwijk is erg ingenomen met Manfreds woorden. Eindelijk eens een Duitser naar zijn hart. Een jonge idealist!Beschaafd in zijn optreden, met een goede ontwikkeling en heel eerlijk. Jammer, dat hij nog niet afgestudeerd is. Maar wat niet is, kan komen. Ook Moeder is gecharmeerd van de blonde jongeman. Ze laat het hem aan niets ontbreken. Dora, het jongere zusje, kijkt wat jaloers toe. Haar vriend, een kruidenierszoon, heeft lang niet zo veel te vertellen.

Het afscheid is allerhartelijkst. Er wordt direct een afspraak gemaakt voor de volgende zaterdag. Niet bij De Haandrik, maar bij de familie thuis. Vader, Moeder en Dora blijven discreet in de kamer achter, als de jongelui de gang inlopen. Het is Fenne, die nu het initiatief neemt. Ze trekt Manfred tegen zich aan en kust hem. Vol overgave!Ze weet het al bijna zeker:ze heeft de man van haar leven gevonden.

De man van haar leven!Daar raakt ze in de komende maanden steeds meer van overtuigd. Verlangend kijkt ze elke zaterdag naar hem uit. Telkens verbaast het haar, dat een middag zo snel voorbij kan gaan. Haar ouders en Dora hebben Manfred volledig geaccepteerd. Ook het dorp went aan zijn verschijning. „Fenne vrijt met ‘n Poepe!”, wordt er gezegd. Niks bijzonders; ‘t komt wel meer voor dat de liefde niet bij de grens ophoudt. Van de Gramsberger jongens heeft ze geen last; ze is vierentwintig jaar nu en voor hen is ze al lang afgeschreven.

Ze gaat ook een keer met Manfred mee naar Emlichheim om kennis te maken met zijn ouders. Met Duitse hartelijkheid wordt ze ontvangen; de tafel buigt bijna door van de „Kuchen” en de stukken „Torte”. Manfred heeft haar al gewaarschuwd, dat zijn vader wel een bewonderaar van Hitler is. Ze merkt er niet veel van, tot hij begint over zijn verlangen naar de verloren „Heimat” in Silezië. En als de oude heer daarna beweert, dat de „Fuhrer” die „Polakken” wel weer zal verjagen, ontstaat er een felle discussie tussen vader en zoon. Hoewel ze trots is op de beheerste wijze van praten van Manfred, schrikt ze toch wel van de bezetenheid, waarmee Vader Hartmann zijn ideeën uitdraagt. Manfred heeft het er naderhand heel moeilijk mee. Als het zo doorgaat in Duitsland, zegt hij terneergeslagen, komt er onherroepelijk weer een oorlog. Hij zou eigenlijk best wel Nederlander willen worden!Dan heeft hij met die waanzin niets meer te maken!

Fenne is opgetogen bij het idee!Voor de vorm oppert ze bezwaren door hem te wijzen op de gevolgen van zijn studie. Hij wimpelt ze achteloos af. Die studie stelt niks meer voor!De hoogleraren zijn allemaal nazigezind en hebben bij elk college de mond vol over de protserige gebouwen, die in het Derde Rijk zullen verrijzen. Nee het is werkelijk „zum Kotsen”!Hij moet de studie maar opgeven en in Nederland werk zoeken. „Und”, zegt hij verliefd, „wir konnen heiraten!Wenn auch du willst!” Of Fenne wil?Natuurlijk wil ze en ze slaat haar armen om hem heen.

‘s Avonds praat ze er over met haar ouders. Die waarschuwen haar, niet over een nacht ijs te gaan!Is ze wel zeker van zichzelf?Natuurlijk, Manfred is een aardige jongen en ze willen hem graag als schoonzoon aanvaarden. Maar. . . zal hij hier wel werk kunnen vinden?De baantjes liggen nu niet bepaald voor het opscheppen!Urenlang praten ze. Dan zegt Vader Klapwijk ineens;„Als je het zeker weet, dat je met hem wil trouwen, moet je eerst maar eens verloven. Dan hoeft hij zaterdagsavonds niet meer terug en kan hij bij ons blijven slapen. Dan leren we hem allemaal eens wat beter kennen en dan kan je altijd nog zien!”

Zo verloven Fenne en Manfred zich. Aan de oever van de oude Vechtarm, waar ze voor het eerst samen waren, schuiven ze elkaar de ring aan de vinger. Ze geven geen feest. Verloven is niet zo gebruikelijk in Gramsbergen!Wel zetten ze een advertentie in de krant. Dan is iedereen op de hoogte en niemand hoeft er schande van te spreken, dat ze onder een dak slapen.

Fenne geniet met volle teugen van het langdurige samenzijn. Ze houdt zich precies aan de voorwaarden, die haar vader voor het overnachten gesteld heeft. Ze brengt Manfred voor het slapen gaan een nachtkus en niet meer dan dat. Ze wil het ouderlijk vertrouwen niet beschamen en Manfred denkt daar gelukkig net zo over. Ze leert hem Nederlands en schept daar uitbundig plezier in. Manfred is een snelle leerling, maar met woordjes als „schuurdeur” en „schuilhut” heeft hij toch de grootste moeite. Toch vordert hij gestaag. Fenne voelt zich steeds gelukkiger.

In september 1936 gebeurt er echter iets totaal onverwachts. Op een zaterdagmorgen staat Manfred plotseling gepakt en gezakt voor de deur van de Klapwijks in de Voorstraat. Hij is op staande voet door zijn vader het huis uitgezet. De avond ervoor heeft hij na de zoveelste woordenwisseling gezegd, dat hij Nederlander wilde worden. Die mededeling deed de oude heer Hartmann paars aanlopen. Als hij dan geen deel meer wilde uitmaken van het hernieuwde Duitse rijk, dan ook maar niet meer van zijn gezin!Hitler had geen behoefte aan weglopers, maar aan soldaten, die de verloren gegane gebieden zouden terugveroveren. En hij, Ludwig Hartmann, dacht er net zo over!Manfred kreeg nog juist de tijd om zijn persoonlijke bezittingen en zijn kleren te pakken en kon vervolgens vertrekken. Zonder afscheid te nemen!Na de hele nacht buiten gebivakkeerd te hebben, is hij vanmorgen de grens overgekomen.

Goede raad is duur!Manfred moet voorlopig maar blijven, beslist Vader Klapwijk, als hij van ‘t gemeentehuis thuiskomt. Maar er moet wel een oplossing gevonden worden. Hij kan hier natuurlijk niet steeds wonen. En er moet naar werk omgezien worden. Hij heeft al eens met architekten en aannemers gepraat, die regelmatig voor de gemeente werken. Er is misschien een kans;de bouw trekt weer wat aan. Maar Manfred moet maar niet al te hoge verwachtingen hebben.

Na het eten stapt hij met en zorgelijk gezicht op de fiets. Hij zal maar eens gaan informeren. Als hij terugkomt, ziet hij er aanzienlijk vrolijker uit. Een architekt in Coevorden wil het wel eens met Manfred proberen!Eerst als volontair, dus ‘t salaris stelt niet veel voor. Maar ‘t is in elk geval iets en wie weet, wat er nog uit voort kan komen. Fenne vliegt haar vader om de hals en Manfred put zich uit in dankbetuigingen. Dat er nu al een oplossing is!

Als ze ‘s avonds langs het kanaal wandelen, komen ze samen tot nog een andere oplossing. Waarom zouden ze eigenlijk niet trouwen, vraagt Fenne zich hardop af. Ze verdient tenslotte ook en ze heeft in de afgelopen jaren nogal wat opzij kunnen leggen. Als Manfred zegt, dat hij eigenlijk niet afhankelijk van haar wil zijn, snoert ze hem de mond door te vragen of hij eigenlijk wel van haar houdt. Dat doet hij degelijk en hij laat het onmiddellijk merken door haar uitbundig te kussen. Zo maar midden op straat!Dat geeft eigenlijk geen pas, maar Fenne laat het zich deze keer met graagte welgevallen.

Vader en Moeder thuis hebben natuurlijk nogal wat bedenkingen, maar ze worden het tenslotte toch eens. Het moet dan maar gebeuren; ‘t is het beste, wat ze kunnen doen. Vader Klapwijk fietst de week daarop zelfs naar Emlichheim en krijgt na lang praten de schriftelijk toestemming van Manfreds ouders. Maar ze willen er verder niets meer mee te maken hebben. Manfred heeft voor hen afgedaan!

Ze zullen voorlopig maar bij de Klapwijks in blijven wonen. Als Manfreds werk goed bevalt en hij misschien meer zal gaan verdienen, kunnen ze naar een woning uit gaan kijken. Dat kan nog wel een probleem worden in deze moeilijke tijd, vreest Fenne’s vader. En er is nog een probleem, maar daar heeft hij niets mee te maken. Dat is Fenne’s probleem!Manfred heeft al herhaalde malen over kinderen gesproken en ook zij zou ze dolgraag willen hebben. Maar. . . zal ze ze wel kunnen krijgen na haar willens en wetens afgebroken zwangerschap, zes jaar geleden?Ze zou die hele geschiedenis eigenlijk wel willen verzwijgen, maar is dat wel eerlijk tegenover Manfred? Aan de andere kant, zal hij haar niet verachten, als hij ‘t weet?Of weigeren met haar te trouwen? Of het haar vader en moeder vertellen?Ze zou het besterven van schaamte!Nee, ze vertelt het maar niet. ‘t Is haar geheim!’t Blijft haar geheim!

De bruiloft wordt een grootse gebeurtenis. Een prachtige witte bruid rijdt als een koningin door Gramsbergen. In een open koets, samen met haar stijlvolle geklede bruidegom. Ze trouwen ook in de kerk!Fenne heeft dat uitdrukkelijk gewild. „We trouwen maar een keer!”, heeft ze lachend gezegd, maar ze had er eigenlijk aan toe moeten voegen;„En die ene keer zal mooier en kostbaarder zijn dan ze in Gramsbergen ooit gezien hebben!” Als ze de kerk uitkomen, strooit ze uit een prachtig geborduurd, speciaal gemaakt beursje centen onder de toegestroomde kinderen. De bruiloft kost Vader Klapwijk een rib uit zijn lijf, maar hij heeft het er voor over, trots als hij is op zijn mooie dochter. Fenne lacht en wuift en straalt!’t Is een dag om nooit te vergeten!

En er komt nog een dag om nooit te vergeten. De tiende maart 1938!Op die dag schenkt Fenne het leven aan een kerngezonde dochter. ‘t Is een zware bevalling!Maar als ze haar kindje in de armen houdt, is de slopende marteling op slag vergeten. Dan is er alleen nog maar plaats voor een diep gevoel van gelukzaligheid. Ook van opluchting!De angst jaren geleden in haar lichaam iets onherstelbaars aangericht te hebben, is voorbij. ‘s Avonds, als de drukte voorbij is en ze met Manfreds hand in de hare nog wat nasoest, begint ze plotseling te huilen. Geschrokken buigt Manfred zich over haar heen en dan kan ze zich niet meer inhouden. Met zijn arm om haar schouders, vertelt ze alles. Alles over Frits, over het vernederende gebeuren in het achterkamertje, alles over haar angsten. Manfreds reaktie is overweldigend. Hij kust haar tranen weg en zegt, dat het goed is!Ze zijn nu met z’n drietjes gelukkig en wat vroeger gebeurd is, telt niet meer mee. Zielstevreden slaapt Fenne in.

Op Manfreds voorstel noemen ze hun kind Elisabeth, naar zijn moeder. Misschien zullen zijn ouders dan toch weer toenadering zoeken. Het werkt!Vader en Moeder Hartmann komen naar Gramsbergen om hun kleinkind te bewonderen. Ze zijn zelfs ook aanwezig bij de doopplechtigheid. Over politiek wordt, gelukkig, niet gepraat. Wel voert Ludwig ellenlange gesprekken met zijn zoon. Onder vier ogen!Fenne verheugt zich over de goede verstandhouding tussen die twee. Misschien kan haar schoonvader Manfred eens een hart onder de riem steken. Hij is nogal mismoedig de laatste tijd. ‘t gaan niet zo best met zijn baan in Coevorden.

Manfreds salaris is niet noemenswaard hoger geworden en ze wonen dus nog steeds in bij haar ouders. Haar eigen inkomsten zijn door de zwangerschap nogal teruggelopen en die zullen, nu ze ook voor haar dochtertje moet zorgen, zeker niet stijgen. Vader Klapwijk, als altijd goed geïnformeerd, heeft haar in vertrouwen verteld, dat Manfreds baas nogal ontevreden over hem is. Zijn vakkennis schijnt beperkt te zijn en hij denkt tot overmaat van ramp ook nog alles beter te weten. Als ‘t zo doorgaat, zal hij hem toch moeten ontslaan!

Fenne neemt zich voor eens met Manfred te gaan praten, maar ze weet eigenlijk niet zo goed, hoe te beginnen. Als ze eindelijk zo ver is, hoeft het niet meer. Hij wordt inderdaad, van de ene op de andere dag, ontslagen!Verontwaardigd en beledigd komt hij thuis. ‘t Is alles de schuld van die „dumme hollander!” Ze klungelen maar wat aan en begrijpen hem niet. Terwijl ze, gezien zijn hoge opleiding, toch zoveel aan hem zouden kunnen hebben!

‘t Leven wordt moeilijk in Huize Klapwijk. Manfred, noodgedwongen thuis, is onredelijk en speelt steeds meer de baas over Fenne. Ze moet het brood niet zo dik snijden, ze moet op tijd voor koffie zorgen, ze moet beter op de kleine Elly letten!Vader Klapwijk ergert zich blauw en alleen omdat hij zich voortdurend beheerst, komt er geen ruzie. Vaker en vaker gaat Manfred naar Emlichheim om zijn ouders te bezoeken. ‘t Is eigenlijk een opluchting als hij wat langer weg is, maar hij komt steeds wel weer een beetje anders terug. Steeds meer Duitser!

Dan kom de eerste september 1939. Duitse troepen overvallen Polen; de Tweede Wereldoorlog is een feit!Enkele dagen later komt Manfred kortaf met de mededeling, dat hij zich vrijwillig gaat melden voor dienstneming bij de Wehrmacht. Zijn land is in oorlog en hij heeft als Duitser de plecht het te verdedigen!Het is of Fenne een klap in ‘t gezicht krijgt. Is dit de man, die datzelfde land ontvluchtte, omdat hij niet mee wilde doen aan dezelfde weerzinwekkende machtsoorlog, die nu uitgebroken is?Ze gooit het hem voor de voeten in felle, verwijtende zinnen. Beseft hij dan niet dat hij, die de oorlog immers haatte, straks zelf een moordenaar zal zijn?Zijn antwoord is kil en krenkend. Fenne is wel de laatste, die het recht heeft hem een moordenaar te noemen! Heeft ze zelf al niet eens een moord gepleegd?Nog dezelfde dag vertrekt Manfred. Op dezelfde wijze als hij gekomen is:met alleen zijn persoonlijke bezittingen. Niemand kijkt hem na!

Toen op 10 mei 1940 het Duitse leger Nederland overrompelde, werd het er voor de familie Klapwijk niet gemakkelijker op. Natuurlijk kenden de Gramsberger Fenne en haar ouder goed genoeg om te weten, dat ze bepaald niet Duitsgezint waren, maar toch. . . !Het was tenslotte oorlog en Manfred, echtgenoot en schoonzoon, vocht in het leger van de vijand!Natuurlijk werd er geroddeld en natuurlijk waren er geruchten. Zo kwam het, dat dorpsgenoten toch kontakten vermeden of zelfs van hun afkeer blijk gaven. De werkelijke Duitsgezinden, die de familie van de „dappere frontsoldaat” graag in hun belangstellingssfeer wilden opnemen, kregen geen voet aan de grond. Ook zij keerden Fenne en haar ouders de rug toe.

Vader Klapwijk ging solliciteren. In maar 1941 kreeg hij een benoeming in Alkmaar en hij nam die kans met graagte waar. Zo verhuisden Fenne, haar ouders en de kleine Elly naar Noord-Holland.

Manfred Hartmann sneuvelde november 1942 bij de Duitse aanval op Stalingrad. Toen Fenne het officiële overlijdensbericht kreeg, huilde ze. Niet zo zeer om zijn overlijden, als wel om al het verloren gegane levensgeluk!

Na de oorlog begon ze een eigen kledingzaak in Alkmaar. Ze werkte keihard, elke dag opnieuw, en ontzegde zich veel. Fenne had voortaan maar een doel. Er voor zorgen, dat haar kind aan niets ontbrak en dat ze zelf een zelfstandig leven on leiden. Ze wilde nooit meer afhankelijk zijn! Noch van haar familie, noch van een man of van wie dan ook. In die opzet slaagde ze.

Of het haar gelukkig maakte?Jaren later, op bezoek in het oude Gramsbergen, zocht ze het plekje aan de Vechtarm weer op. Alleen met haar herinneringen, zag ze als in een film alles weer gebeuren, zoals het gebeurde. Zoals het moest gebeuren, dacht ze ineens. En ze had er vrede mee!