Hoofdstuk 6. Mensen in Heemse

Het verlaten kerkhof naast de eeuwenoude kerk van Heemse ligt er stil en vergeten bij. Een reusachtige eik overschaduwt met haar bladerkroon een klein gedeelte van de begraafplaats. Symbool van -merkwaardige tegenstelling!- de oerkracht van het leven. Een zerk heeft die oerkracht op de duur niet kunnen weerstaan. Door de steeds dikker wordende wortels is ze in verschillende stukken uiteengevallen.

Het is hier rustig en de gehaaste, steeds voortjachtende mens van deze tijd kan er eens stilstaan en nadenken. Stilstaan bij de oude zerken en grafstenen, die in hun eigen taal hun eigen geschiedenis vertellen. Nadenken over de betrekkelijkheid van het leven, over het teloor gaan van macht en aanzien, over het verdriet dat de dood, soms onverwacht, teweegbrengt. Zo is daar het graf van de Makkinga’s, die in 1918 drie dierbare overledenen ter aarde moesten bestellen. Twee dochters, 20 en 21 jaar oud, stierven zelfs vier dagen na elkaar!De verwijzing naar het boek Job onder het grafschrift spreekt boekdelen.

Daar is het familiegraf van de baronnen Van Ittersum, vlak bij de oude eik. Een roestig, bijna omvallend hek omringt de laatste rustplaats van de aanzienlijke familie van Heemse. Hier liggen Jonkheer Javond van Foreest van Heemse, Vrouwe F.S. van Foreest van Heemse, Douariere J.A. Baron van Ittersum en haar echtgenoot, de baron zelf. De jongste zekr vermeldt de namen van de laatst overleden telgen van het hier woonachtige geslacht: Willem Baron van Ittersum, burgermeester van de stad Hardenberg, overleden op 1 december 1915, zijn veertien jaar jongere vrouw Zwaantine Theodora Baronesse van Ittersum-Walter, overleden op 10 oktober 1952, en hun beider zoon Willem Christiaan Theodoor Baron van Ittersum, overleden op 15 september 1945. De oude barones overleefde niet alleen haar man zevenendertig jaar, maar ook zeven jaar haar zoon. Ze werd dan ook bijna honderd jaar oud. Toch, hoewel de laatste Van Ittersum pas achtendertig jaar geleden hier werd begraven, biedt het familiegraf nu al een troosteloze blik. „Zo vergaat de glorie er mensheid!”, denkt de toevallige bezoeker onwillekeurig. En. . . hij heeft gelijk!

Hij weet echter niet, dat de aanwezigheid van de reusachtige eik deze gedachte nog een bevestigt. De boom is namelijk ook een grafmonument!Toen in 1836 dominee Wineke sterf, wenste deze geen steen op zijn rustplaats, maar een jonge boom. Voor de dominee was de glorie van zijn mens-zijn volstrekt onbelangrijk en hij wist heel goed, dat geen steen ter wereld die zogenaamde glorie ook nog eens zou kunnen bewaren. Daarom wilde hij een boom op zijn graf, die niet zijn glorie, maar die van Zijn Schepper zou verkondigen. Wie met deze wetenschap gewapend het familiegraf en de eik met elkaar vergelijkd, moet toegeven dat dominee Winkse, 154 jaar later, het gelijk volledig aan zijn zijde had. Een diepe gedachte!

Die gedachte kwam bepaald niet op bij Jaap van Gurp, toen hij op een mooie zaterdagmiddag in juli van het jaar 1925 hier bij dezelfde eik stond. Jaap dacht aan het verdriet van weduwe Makkinga, die zeven jaar geleden binnen negen maanden haar man en dochters als slachtoffers van de Spaanse griep verloren had. Alleen overgebleven met haar zoontje moest ze nu het leven door. Gelukkig kon ze dankzij de hulp van haar meesterknecht en haar schoonzusters de bakkerij, de kruidenierswinkel en ook de boerderij voortzetten. Maar toch…het haast niet te dragen gemis bleef!

Jaap dacht terug aan de begrafenis van de oude burgemeester, tien jaar geleden. Tal van hoogwaardigheidsbekleders hadden de kerk gevuld en de deugden en de bekwaamheden van de overledene, die ook lid van de Provinciale Staten geweest was, waren breed uitgemeten. En nu lag hij hier, onder zijn zerk. De barones woonde alleen in de prachtige villa „Welgelegen”. Weliswaar had haar zoon Willem na zijn huwelijk in 1916 een nieuw landhuis er tegenover betrokken, maar veel aanspraak had ze niet aan het jonggehuwde paar. Dat was ook geen wonder, want de domineesdochter met wie de jonge baron getrouwd was, liet zich maar zelden zien. Ze leek wel een kluizenares! En van de baron zelf kreeg eigenlijk ook niemand hoogte. Aan de ene kant probeerde hij tegenover de Heemsenaren de joviale buurman uit te hangen, maar aan de andere kant moest iedereen toch goed weten, dat hij een edelman was. De hier en daar in het dorp voor hem gebruikte bijnamen als „jonkertien” of „het barunnegien” gaven duidelijk weer, hoe de bevolking over die tweeslachtige houding dacht.

Ja, de eens zo gerespecteerde naam van de baronnen Van Ittersum was er de laatste tijd niet „doorluchtiger” op geworden. Ook de oude burgemeester was aan het eind van zijn leven niet onbesproken gebleven. Van hem deden verhalen de ronde, dat hij ‘s avonds de weg naar „Welgelegen” maar moeilijk terug had kunnen vinden. Een wat overdadig gebruik van sterke drank zou daar niet vreemd aan geweest zijn. Er werd verteld, dat kwajongens eens in het schemerdonker varkensdarmen tussen de bomen hadden gespannen, waardoor de edelachtbare niet alleen zijn hoge hoed, maar ook nog zijn evenwicht verloren had. En hoewel daar indertijd ‘t dorp enerzijds openlijk schande van gesproken werd, werd er anderzijds in de beslotenheid van stallen en keukens heel wat om afgegniffeld. Dat had de oude baron niet verdiend, vond Jaap, want hij had echt wel veel voor de mensen gedaan. Ook voor hemzelf.

Toen Jaap in 1913 als zestienjarige jongen vanuit een weeshuis in Breda een verre oom en tante in Hardenberg terechtgekomen was, had de burgemeester een goed woordje voor hem gedaan bij de postdirecteur. Mede dankzij zijn U.L.O. -diploma was hij toen op het postkantoor als jongste klerk aangesteld. Hij kreeg het er uitstekend naar zijn zin. Vooral de dagelijkse omgang met de postbestellers, die de prachtigste verhalen wisten te vertellen, beviel hem geweldig.

Bij zijn oom en tante had hij het maar een paar jaar uitgehouden. Die wilden hem voortdurend als een kind behandelen, vroegen steeds wat hij uitvoerde en waren bij ‘t minste of geringste kwaad of ongerust. Das was niets voor Jaap!Hij was een echte vrijbuiter, die graag zijn eigen gang ging. In zijn vrije tijd rondzwerven door de velden was het liefste wat hij deed. Kijken naar de vogels, een troepje reeën bespieden, ‘s avonds bij een bosrand. Of zwemmen op en stil plekje langs de Vecht of vissen, zittend aan de begroeide oevers. Aan de andere kant was hij ook graag op plaatsen, waar veel vertier was. Op de kermis of op de markt bijvoorbeeld. Niet zo zeer om het vermaak, maar vooral om naar de mensen te kijken. Naar de schreeuwende handelaars in hun kramen, naar de bedachtzaam wikkende en wegende boeren en boerinnen en naar het ruige kermisvolk. Regelmatig vergat hij dan de tijd en als hij thuiskwam, er hij of met een beschuldigd stilzwijgen of met bittere jammerklachten ontvangen.

Zo kwam het, dat Jaap op zijn achttiende jaar een kosthuis ging zoeken en bij de familie Koelink in Heemse vond hij precies wat hij zocht. Een gezin met opgroeiende kinderen, die erg op hem gesteld waren. Een wijs ouderpaar, dat hem in zijn waarde liet en belang stelde in zijn ondernemingsdrift. Een rustig kamertje om zich van tijd tot tijd terug te trekken. Hij voelde er zich thuis. In het gezin maar ook in Heemse.

Op zondag ging hij regelmatig mee naar de Hervormde Kerk. Zittend tussen de eeuwenoude muren luisterde hij aandachtig naar de preek, maar vaak ook dwaalden zijn gedachten af. Naar de mensen, die hier vroeger gezeten hadden. Naar de adellijke dichteres Clara Feyoena bijvoorbeeld of naar de voorouders van de bekende boerengeslachten: De Warminks, de Stoetens, de Veldsinks. Zij allen hadden hier ook geluisterd, gezongen en gebeden en ze waren als het ware hier nog aanwezig. In de geest!Jaap voelde dat soms heel sterk en hij beeldde zich graag in, deze levensstijl voort te zetten. Eenvoudig door er te zijn!Zo hoorde hij erbij, voortlevend in de traditie van de eeuwenoude kerk, waarin zovele geslachten zich thuis gevoeld hadden. Daarom ook liep hij nogal eens over het oude kerkhof. Stilstaand bij de tot steen geworden herinneringen, die zelfs hem, in 1925, al zo bekend geworden waren.

Jaap was nog steeds alleen. hij was wat apart, vond men in ‘t dorp. Hij sprak wel dialect, maar had het door zijn werk op het postkantoor toch niet helemaal onder de knie gekregen. Hij zwierf graag in zijn eentje rond en voelde zich alleen bij de Koelinks op z’n gemak. En hij had een teleurstellende ervaring achter de rug, waarover hij nooit sprak. Met niemand!

Vijf jaar geleden had hij op de kermis in Hardenberg een meisje ontmoet, waarvoor hij direct in vuur en vlam gestaan had. Ze kam uit Slagharen en was in gezelschap van twee zusjes en een broer, die Jaap wel kende van een gemeenschappelijke cursus. Ze waren in gesprek geraakt en hij was met het meisje de hele kermis afgelopen. Ze hadden in de draaimolen gezeten, met buksen geschoten en Jaap had zijn krachten op de Kop van Jut beproefd. ‘s Avonds was hij met haar op de fiets naar Slagharen gereden. Onderweg hadden ze samen in het gras van een bermsloot gezeten en ze hadden heel lang gepraat. Maria heette ze en ze was zo lief, zo openhartig en zo vrolijk geweest, dat Jaap, als hij gedurfd had, haar wel onder een regen van kussen had willen bedelven. Maar ‘t was er niet van gekomen!

Bij de tweede afspraak, op een zaterdagavond, toen ze samen een fietstocht naar Dedemsvaart maakten, lukte dat beter. Maria had zich zo aan hem vastgeklampt, dat het Jaap de adem benam. Dat een vrouw zo kon zijn!Dolgelukkig was hij in Heemse teruggekeerd. De volgende weken leefde hij in een droomwereld. Hij dacht alleen nog maar aan Maria en aan de volgende zaterdagavond. ‘t Was alsof hij nu pas ontdekte, hoe mooi het leven kon zijn. En vooral hoe verrassend de omgang met iemand, van wie hij werkelijk hield.

Jaap stortte in een diep dal, toen Maria hem tijdens hun vijfde ontmoeting snikkend vertelde, dat zij niet langer meer met hem om mocht gaan. Haar vader had gehoord, dat hij hervormd was en dat was hem volkomen in het verkeerde keelgat geschoten. „Een net katteliek meise” had hij gezegd, „zuukt een katteliek jonge en daormet uut!” Toen Maria hem had tegengesproken, had hij haar opgesloten en de pastoor geroepen. Die had langdurig en ernstig met haar gepraat en . . . Jaap moest het haar maar vergeven, maar ze kon niet anders. „De liefde tot de Moederkerk dient groter te zijn dan de liefde onder mensen!” had de pastoor gezegd en Maria was tot de overtuiging gekomen, dat hij gelijk had. Ze was gekomen om afscheid te nemen!

Met stomheid geslagen had Jaap haar aangehoord. Zwijgend had hij haar fiets gepakt en zwijgend waren ze teruggereden naar Slagharen. Vlakbij het dorp had hij haar nog eenmaal aangekeken en gezegd:„Nou, ‘t beste dan!” en toen was hij pijlsnel teruggereden. Naar Heemse om op zijn kamer zijn verdriet te verbijten. ‘t Was uit!Voorgoed!

‘t Had Jaap maanden gekost om over de schok heen te komen. En nog steeds, bij vlagen, dacht hij terug aan het meisje uit Slagharen. Niet in wrok, maar eigenlijk meer met een gevoel van volslagen machteloosheid. Hij had er zich bij neergelegd tenslotte. Er zou, dat had hij zich vast voorgenomen, heel wat moeten gebeuren, als hij zich nog eens zo zou laten gaan!

Jaap troostte zich op een merkwaardige manier. Een ander meisje hoefde er voor hem voorlopig niet meer te komen en om aan zijn drang de wereld verder te verkennen te voldoen, had hij zich een nieuw vervoersmiddel aangeschaft. Een motorfiets, direct ingevoerd uit Duitsland merk B. M. W. Een knetterend monster, dat in Heemse veel opzien baarde, toen Jaap er voor de eerste keer mee verscheen. Ook de baron had het voertuig met veel belangstelling bekeken, toen Jaap zich bij hem meldde. Hij was immers consulent van de A. N. W. B. en nam rij-examens af. „Een goed merk, Van Gurp!”, had hij prijzend gezegd. „Ja, die Duitsers kunnen nog wel wat, ook al hebben ze de oorlog verloren. Daar zal de wereld nog van opkijken!” Van die laatste opmerking begreep Jan niet veel en hij schonk er ook niet veel aandacht aan. De baron deed wel meer merkwaardige uitspraken. Als hij nu zijn rijbewijs maar kreeg!Dat leverde niet al te veel problemen op.

Jaap reed een rondje, terwijl de baron er in zijn autootje, een D. K. W. , achteraan pruttelde. Hij keek bij elke bocht links duidelijk achterom en stak bij iedere richtingsverandering zijn arm uit. „Je bent geslaagd!”, zei de baron. „Kom maar even mee!” In zijn aan het landhuis vastgebouwde kantoortje werd een formulier ingevuld en ondertekend en Jaap kon voortaan met officiële vergunning zijn motor gebruiken. Toen hij vertrok, keek de baron hem na, staand bij het toegangshek van zijn huis; zijn twee witte honden aan de lijn naast hem. Jaap keek nog even achterom; hij stond daar maar eenzaam. Was hij dat eigenlijk ook niet?

Die gedachte kwam opnieuw bij Jaap op, toen hij daar stond op het kerkhof van de Van Ittersums. De baron was eenzaam!Eenzaam als zijn vader hier onder de zerk en als zijn moeder, alleen in haar statige villa. Maar wat had het voor zin hier over na te denken?Je moest er maar niet te veel bij stilstaan. Het leven ging door!

Jaap ontwaakte plotseling uit zijn overpeinzingen. Hoe lang had hij hier eigenlijk al gestaan? ‘t Werd nu toch wel tijd om te vertrekken. Met lange passen beende hij het kerkhof af, naar de kosterij, waar zijn motor stond. Hij zou de zondag doorbrengen bij zijn vriend Jan in Dalfsen, die pas getrouwd was. Hij had hem en zijn vrouw Tine tijdens een van zijn tochten op een caféterrasje in Havelte ontmoet. Ze waren toen verloofd en logeerden in een hotel. Jan, die onderwijzer was, bleek even vurig bewonderaar van de natuur te zijn als hijzelf en zo waren ze er al verschillende keren samen op uitgetrokken in de omgeving van Dalfsen. Ze hadden er allebei bijzonder van genoten en ze waren goede vrienden geworden.

Toen Jan en Tine een maand geleden trouwden, was Jaap de hele dag als speciale gast aanwezig geweest. ‘t Was een vreemde bruiloft voor hem geworden. Aan de ene kant was hij blij met het geluk van het jonge paar, maar aan de andere kant werd hij ook steeds op pijnlijke wijze herinnerd aan Maria. Hij had samen met haar ook gelukkig kunnen zijn, als dat kerkelijke verschil er maar niet geweest was. Voor Jan en Tine waren er wat dat betreft geen problemen. Ze waren allebei gereformeerd en dus godsdienstig gelijkgezind.

Met een matig gangetje, zo’n veertig kilometer per uur, pufte hij nu naar Dalfsen. Dat matige gangetje was wel noodzakelijk, want de weg door Rheeze, Diffelen en Beerze was nu niet bepaald geschikt voor zijn topsnelheid van tachtig kilometer. Hij had er overigens ook weinig behoefte aan sneller te rijden, want telkens als hij hier was, genoot hij weer van de weidse vergezichten over het lichtglooiende groene landschap. Wat een voorrecht om hier te mogen leven!

In Dalfsen werd hij hartelijk ontvangen. Hij bewonderde uitvoerig de inrichting van het nieuwe huis en liet zich lovend uit over de aanleg van de tuin. na de broodmaaltijd zaten ze met z’n drieën gezellig bij elkaar op het betegelde plaatsje achter het huis. ‘t Was er heerlijk koel en Tine presenteerde thee met een koekje. Het stoorde Jaap eerst eigenlijk wel een beetje, toen ze plotseling bezoek kregen. Een robuust meisje in een keurige jurk kwam met de fiets aan de hand het tuinpad opwandelen. Hij werd voorgesteld aan Gré, een vriendin van Tine, die wat rondgefietst had en toevallig even langs kwam. Ze bleek een collegaatje van Jan te zijn en afkomstig uit Zwijndrecht in Zuid-Holland. Ze was in Dalfsen in de kost.

Jaap vond haar toch wel aardig en toen hij met Jan in druk gesprek raakte over de wielewaal, die ze tijdens hun laatste natuurtocht gezien hadden, bleek ze nog mee te kunnen praten ook. En niet alleen over de wielewaal!Ook van andere vogels wist ze veel en ze kon smakelijk vertellen over de manier, waarop ze haar leerlingetjes op school liefde en eerbied voor de natuur probeerde bij te brengen. Dat was volgens haar dringen nodig, want de boerenkinderen uit haar klas vonden vogels vangen en opsluiten een normale bezigheid. ‘t Werd zo toch een heel gezellige avond en toen Gré afscheid nam, vond Jaap het nog jammer ook. Hij had graag nog wat langer met haar gepraat.

De volgende morgen, tijdens de dienst in de Gereformeerde kerk, zag hij haar echter weer terug. Ze kwam bij hen zitten en Jaap kon ‘t niet laten af en toe verstolen naar haar te kijken. De dominee en ook de dienst zelf konden hem toch niet zo erg boeien. Hij miste de gezangen, want er werden alleen psalmen gezangen en ook het kerkgebouw was meer een met banken volgepropt vergaderlokaal dan een stijlvol Godshuis. Nee, de sfeer van zijn oude vertrouwde kerk in Heemse was hier ver te zoeken.

Na afloop van de dienst vroeg Tine Gré om koffie te komen drinken. Ze nam de uitnodiging direkt aan en ‘t werd opnieuw heel gezellig. Toen ze weer over de natuur begonnen, werd het gesprek in hoofdzaak tussen hen beiden gevoerd. Een boeiende morgen was het, vond Jaap.

Toen hij ‘s avonds met Jan nog een fikse wandeling langs de Vecht maakte, vroeg deze hem plotseling wat hij van Gré dacht. „Och, wel aardig!”, mompelde Jaap, maar Jan ging er onmiddelijk op door. „Dat is een vrouw voor jou, jongen!”, zei hij. „Ze is ook nog alleen en ze heeft dezelfde ideeën als jy. En ze is drie jaar jonger. Jullie zouden een prachtig paar zijn!” Plotseling begraap Jaap, dat de kennismaking met Gré niet zo toevallig was, als het leek. „Zo zo”, zei hij langzaam. „Dat hebben jullie samen even mooi op touw gezet, stelletje koppelaars!En jij dacht dat ik daar zo maar intrapte?” Jan reageerde wat geschrokken. „Nou ja, zo erg is dat toch niet?Jij bent toch ook nog steeds alleen en als je zo doorgaat, verzuur je helemaal. En ‘t kan toch geen kwaad eens nader met haar kennis te maken?”Nee, dat was waar. En. . . Jan en Tine hadden ‘t beste met hem voor. En. . . Gré was toch wel erg aardig!

Toen hij de volgende morgen om vijf uur zijn motor startte om weer naar Heemse terug te rijden, had hij Gré’s adres in zijn binnenzak. Hij zou haar eens schrijven, deze week nog!

Zo kwam het contact tot stand. Ze maakten heimelijke afspraken, want Gré vond dat de mensen in Dalfsen er voorlopig niets mee te maken hadden. „Er wordt zo gauw gekletst in een klein dorp en ik ben tenslotte onderwijzers!”, had ze gezegd. En dus pikte Jaap haar op bij een vertrouwde kennis in Ommen, waar ze dan op zaterdagmiddag met de trein heen reed. Ze maakten prachtige tochten, samen op de motor. Naar de Lemelerberg, naar de Holterberg, naar stille bospaden en oudere rivierlopen. Gré bleek een goede vriendin, die niet bang was voor wat extra inspanning. Die met Jaap meedwaalde langs de weilanden en met hem meesjouwde door de berkenbosjes. Die dingen zag, die hij niet zag en over zaken sprak, die hij niet kende. Alleen over de kerk praatten ze niet. Nog niet, vond Jaap, dat kon later nog wel eens. Gré was in ieder geval een ideale kameraad. Of…soms toch…een vrouw voor het leven?

Jaap probeerde niet verliefd op haar te worden. Hij durfde niet. ‘t Was alsof hij op slot zat. Tenslotte was het Gré zelf, die zijn remmingen doorbrak. Op haar eigen directe manier!

„Waarom kus je me nooit?”, vroeg ze op een avond. „Ben ik soms geen vrouw in jouw ogen? Denk je misschien, dat ik geen behoefte aan tederheid heb?” En ze kroop dicht tegen hem aan, sloeg haar armen om hem heen en bood hem haar lippen. Jaap kuste haar. Met toenemende heftigheid. ‘t Was alsof er een dam doorbrak!Tenslotte maakte ze zich los. „Zie je wel”, zei ze, nog nahijgend, „dat bedoelde ik nou!En nu deel twee van het programma. Wanneer gaan wij trouwen?” „Trouwen?”, stamelde Jaap. „Ja, trouwen! Lieve jongen, voor ‘t geval je het nog niet begrepen hebt:ik hou van jou!En als jij mij niet vraagt, zal ik jou vragen. Luister dus goed, ik vraag het maar een keer. Jaap van Gurp, wil je met mij trouwen?” Jaap, totaal verward, hakkelde:„Ja maar, Gré, luister nou es…”. Ze onderbrak hem door opnieuw haar armen om hem heen te slaan en hem nu zelf te kussen. Jaaps laatste restje weerstand brak. Hij gaf zich over!Toen hij haar die avond op de trein naar Dalfsen zette, waren ze ‘t eens. Ze zouden trouwen!

Gré wilde nu direct van alles gaan bedisselen. Er moest gespaard worden voor de uitzet, Jaap moest maar eens uitkijken naar een huis in Hardenberg en ‘t zou ook wel een goed zijn, als hij met zijn directeur praatte over salarisverhoging. Hij verdiende natuurlijk wel genoeg, maar hij had de laatste tijd nog helemaal geen opslag gekregen. Oja, en hij moest natuurlijk gereformeerd worden!Haar ouders stonden daarop en hij kende toch ook ‘t bekende spreekwoord wel:„Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen!”?

Deze laatste wens kwam hard aan!Waarom moest hij nu weer voor ‘t blok gezet worden?Ze hadden er note bene helemaal nog niet over gepraat!En trouwens, waarom zou Gré niet hervormd worden? De vrouw behoort de man te volgen. Zo stond het toch ook in de bijbel? Was er iets op tegen om hervormd te zijn?Hij vroeg het in precies dezelfde bewoordingen aan Gré en haar antwoord was overduidelijk. Hervormd worden was uitgesloten!haar ouders zouden dat nooit accepteren. Nee, als ze gelukkig wilden worden, was een gereformeerd huwelijk de enige weg!Dat deed bij Jaap voor de tweede keer de deur dicht. Hij verloor volledig zijn zelfbeheersing. Hij schreeuwde haar toe, dat ze dan maar een gereformeerde man moest zoeken. Als dit de basis voor hun geluk moest zijn, ging het hele huwelijk wat hem betreft niet door!En zich omdraaiend liep hij naar zijn motor. Terug naar Heemse.

Thuisgekomen flapte hij, zeer tegen zijn gewoonte in, het hele verhaal er onmiddellijk uit. Vader Koelink schudde zijn wijze hoofd. „’k Had je wel direct zegg’n kunt. Dat wicht hef geliek!’t Is niks weerd, trouw’n buuten de karke. Mien dochter mot ok niet met een griffermeerd jong thuus komm’n!En…d’r bent toch hervormde wichter zat in Heemse en Hardenberg?”

Jaap liet de raad voor wat ze was. Hij schreef Gré nog een brief, waarin hij zich verontschuldigde voor zijn plotselinge woede-uitbarsting. Hij kreeg geen antwoord. Nog eenmaal bracht hij een bezoek aan Jan en Tine, maar ook daar stuitte hij op een muur van onbegrip. Ze verweten hem, dat hij Gré voor haar leven ongelukkig had gemaakt. Ze was totaal ontredderd!Toen Jaap alles probeerde uit te leggen, werd er nauwelijks naar hem geluisterd. Tenslotte gaf hij de moet maar op en vertrok. Hij had hier niets meer te zoeken. Maar binnen in hem bleef het schrijnen. Waarom moest hem dit nu ook bij Gré overkomen?

De jaren gingen voorbij. Jaap vergat Gré niet en keek dus ook niet uit naar een ander, een hervormd meisje. Maar hij ging wel vaker naar de kerk. Toen hij echter gevraagd werd zitting te nemen in de kerkeraad, weigerde hij beslist. Hij wilde vrij zijn. Vrij om te zwerven en er op uit te trekken. Nieuwe ontdekkingen te doen, nieuwe plaatsen te bezoeken, nieuwe avonturen te beleven. In zijn vakanties ging hij zelfs naar het buitenland. Naar België en Noord-Frankrijk en naar Duitsland. In het najaar van 1933 hield de baron hem aan, midden op straat, voor zijn landhuis. Of hij even tijd had om in zijn kantoor een kop thee te komen drinken. Hij had iets met hem te bespreken.

„Van Gurp”, zei de baron, toen ze in twee gemakkelijke stoelen bij elkaar zaten, „jij bent een man naar mijn hart. Geen slappe Tinus, zoals zo veel jonge mannen tegenwoordig. Je trekt er op uit. Je bent zelfs in Duitsland geweest, hoorde ik. Daar is van alles aan de hand, dat heb je zeker wel gemerkt. Adolf Hitler, ze kunnen zeggen wat ze willen, verricht daar toch maar iets groots. Daar kunnen wij hier in Nederland nog een voorbeeld aan nemen!Ook wij moeten weer een volk worden van flinke doortastende mannen en vrouwen. En daar kunnen wij in Heemse ons steentje toe bijdragen. Er zijn, en daar moet je nog maar niet over praten, vergevorderde onderhandelingen aan de gang om van het Weidehuis van de familie Bruins een jeugdherberg te maken. Daar zal straks de bloem van Neerlands jeugd verblijven. Geharde trekkers zoals jij!En daar ligt een prachtige taak voor jou. Wat zou je ervan denken om straks groepen jonge mensen rond te leiden door onze prachtige natuurgebieden?’s Morgens in alle vroegte bijvoorbeeld of ‘s avonds tegen de schemering. Je bent dan toch vrij!”

Jaap dacht even na. Dat gezwets over Adolf Hitler kende hij wel. Je hoefde maar een krant op te slaan of de radio aan te zetten en je kwam hem altijd wel ergens tegen. En dat de baron Duitsgezind of misschien al wel bij de N.S.B. was, was algemeen bekend. Hij ging niet voor niets zo vaak naar Oostenrijk met vakantie. Maar…’t aanbod was wel aantrekkelijk en ‘t had in feite niets met ‘t nationaal-socialisme te maken.

Tot vreugde van de baron stemde hij toe. Er volgde nog een prettig gesprek over zijn tochten met de motorfiets en de reizen van de baron. Maar het onderwerp Adolf Hitler werd niet meer aangeroerd en jaap begon er uiteraard ook niet over. In januari 1934 nodigde de baron, die inmiddels ook een afdeling van de V.V.V. opgericht had, Jaap opnieuw uit. Er werden afspraken gemaakt en werd een klein geldelijke vergoeding voor de nieuwe gids vastgesteld. De baron begon vervolgens toch weer over de politiek. Wat Jaap dacht van de slappe Nederlandse regering en van de komende sterke man van Nederland, Anton Mussert, de leider van de N.S.B.? Jaap hield zich op de vlakte. Hij vond die Mussert maar een opgeblazen kereltje. En of hij nu de man was, die een einde kon maken aan werkeloosheid en armoede, daar had hij zo zijn twijfels over!Toen de baron merkte, dat hij nauwelijks reageerde, ging het gesprek al gauw weer over koetjes en kalfjes. Letterlijk, want Van Ittersum beklaagde zich over de lage veeprijzen, waardoor hij zijn pinken haast niet kwijt kon. Wat had hij op deze manier eigenlijk nog aan dat prachtige stuk grasland bij zijn landhuis?Jaap opperde de mogelijkheid er een kampeerterrein van te maken. Dat zou heel goed passen bij de jeugdherberg. De baron keek hem stomverbaasd aan. Dat was een idee!Dat paste precies bij zijn opvattingen over de toekomstige vorming van de Nederlandse jeugd. Hij zou de mogelijkheid zeker eens onderzoeken. Ze scheidden als de beste vrienden. Met een stevige handdruk!

Jaap ging een prachtige zomer tegemoet. Het Weidehuis werd inderdaad jeugdherberg en regelmatig deden groepen jongeren Heemse aan. Even regelmatig ging hij met geestdriftige natuurvrienden het veld in. ‘s Morgens heel vroeg, dat was het mooiste!Als hij met zijn gasten de kieviten ongestoord zag buitelen of een buizerd met wijd gespreide wieken zijn kringen zag draaien, hoog in de lucht!Of die ene keer dat ze een vos met spelende jongen zagen, plotseling, op een stil plekje in het bos. Dat was een regelrechte sensatie!De baron, die herhaaldelijk had aangeboden eens mee te gaan, liet steeds verstek gaan. Hij had ook altijd een verontschuldiging. Of hij had het toevallig heel druk, of zijn vrouw was ziek of ‘t was ‘s avonds zo laat geworden

In de loop van het jaar deed het praatje de ronde, dat hij nu officieel lid van de N.S.B. was geworden. Hij scheen zelfs letterlijk tegen een paar boeren gezegd te hebben:„Jullie worden op een morgen wakker en dan zijn jullie geen Nederlanders meer, maar Duitsers!” Er werd heel wat over gepraat in ‘t dorp. ‘t Meest gehoorde was:„’t Barunnegie hef altied graog burgemiester willen worden, net as zien vao. Maor hij hef gien papier’n en nou denkt ‘e bij de N.S.B. an de bak te komm’n!” Jaap dacht, dat de kwaadsprekers waarschijnlijk geen ongelijk hadden, maar hij had toch medelijden. De baron werd er nog eenzamer door. Een groot deel van de Heemsenaren liet hem vanaf nu links liggen. Vooral de gereformeerde dominee Slomp, die zich ook in zijn preken fel tegen de N.S.B. uitsprak, versterkte dat isolement in hoge mate. Jaap vond dat alles eigenlijk toch te ver gaan en hij liet niet na met de baron te praten, als hij hem zag. Als tegenwicht!

Tot hij op zekere dag, heel toevallig, dominee Slomp ontmoette. Een man met een prachtige bos haar op zijn hoofd en een open, haast uitdagende blik. Ze zaten samen op een receptie en de dominee vroeg hem tussen neus en lippen door eens langs te komen. Juist dat onopvallende vragen deed Jaap besluiten aan de uitnodiging gevolg te geven.

In de studeerkamer van de predikant ontwikkelde zich een boeiend gesprek. Over de N.S.B. en de baron. Op Jaaps opmerking dat de baron toch eigenlijk geen vlieg kwaad deed, zei Slomp, dat dat nu juist het gevaar was. Hitler vervolgde joden en andersdenkenden ten dode toe en de baron deed of zijn neus bloedde!Hitler praalde met zijn leger en zijn macht en de baron juichte dat toe! Omgaan met N.S.B.-ers was niet verkeerd, zolang je dacht ze te kunnen overtuigen van het verkeerde van hun handelwijze. Als ze te dom waren om dat in te zien, kon je hen beter links laten liggen. Dan moesten ze op die manier maar voelen, hoe het overgrote deel van het volk over hen dacht.

Ook de kerk kwam ter sprake. Tegenover Jaaps trouw aan de oude kerk der voorvaderen stelde Slomp de trouw aan principes. Tegenover Jaaps stelling als belijdend lid van de kerk van binnenuit te willen opbouwen, stelde de dominee het recht van iedere gelovige omwille van het geweten de kerk te verlaten.

In de komende wintermaanden volgden er meer gesprekken en tenslotte kwam het hoge woord er bij Jaap uit. Hij vertelde over zijn gekwetstheid, veroorzaakt door de houding van Gré. Hij vertelde het hele verhaal, ook de jammerlijke afloop. De dominee keek een poosje stil voor zich uit. Toen zei hij:„Jammer!Maar…hou je nog van haar?” Jaap dacht even na. „Ik weet het niet”, zei hij,„ ‘t is allemaal al zo lang geleden. Tien jaar is een hele tijd!” Slomp knikte instemmend. „Ik begrijp het. Maar wat zou het fijn zijn, als er voor jullie toch nog eens een weg tot elkaar gevonden zou worden!”

Jaap kocht in het voorjaar een tent. Zijn plan voor een kampeerterrein bij de baron had hem aan het denken gezet. De baron niet, want die had alweer een paar pinken gekocht. Ook Jaap ontliep hem nu zo veel mogelijk en de baron scheen dat te voelen. Hij groette voortaan alleen maar met een hoofdknik.

Jaap had voor zijn eerste kampeer avontuur de pinksterdagen uitgekozen. Zaterdagmiddag al vroeg vertrok hij naar Hellendoorn, waar hij een prachtig kampeerterreintje in het bos ontdekt had. Voorzien van een schuurtje met toiletten en wasgelegenheid!De afstand was niet groot en toen hij tegen een uur of drie aankwam, lag het veldje er nog helemaal verlaten bij. Hij zette vlug zijn tent op en besloot eerst een fikse boswandeling te maken. ‘t Was heerlijk weer en hij nam er alle tijd voor. Hij vond het nest van een bonte specht en keek geboeid naar het voeren van de jongen. Eekhoorntjes sprongen hier en daar door de bomen en hij zag tot zijn grote verassing ineens een reegeit met haar jong in snelle vaart een bospad oversteken.

Op de terugweg kwam hij een wandelend echtpaar met kinderen tegen. een gezette heer met opgerolde hemdsmouwen, een dame in een gebloemde jurk en twee kleine jongetjes in matrozenpakjes. In het voorbijgaan groette hij en plotseling, als in een flits, schoot het door hem heen:„Dat is Gré!” Hij draaide zich om en keek en op hetzelfde ogenblik deed de vrouw dat ook. Ze staarden elkaar aan, even maar. Toen was het voorbij!Ze liepen door, elk in tegengestelde richting, steeds verder weg van elkaar.

‘s Avonds in de schemering voor zijn tent zittend beseft Jaap ineens, dat deze ontmoeting meer was dan zo maar een ontmoeting. Het was een afscheid geweest, een onherroepelijk vaarwel zonder woorden. Ze hadden elkaar niets meer te zeggen. er zou geen weg tot elkaar meer zijn.