05 De Hervormde gemeente

De oudste bewoners van De Krim hadden het moeilijk. Het waren kanaalgravers en veenarbeiders en er vestigden zich ook al snel kleine middenstanders. Ze woonden in keten, ook wel boeten genoemd, die opgetrokken waren van berkenstammen, turf en plaggen. Er waren geen sociale en geen medische voorzieningen en de mensen leden onder armoede, honger, koude en ziektes.

Vooral de tuberculose (TBC) maakte heel veel slachtoffers. Het was heel bijzonder, dat onder deze eerste bewoners veel oprechte gelovigen van protestantse signatuur waren. Zij voelden heel sterk de behoefte op zondag naar de kerk te gaan om te luisteren naar troostrijke woorden en om samen te zingen en te bidden. Ze bezochten de dichtsbijzijnde kerken in Lutten, Gramsbergen en Hollandscheveld en het was vooral deze groep mensen, die zich ergerde aan drankmisbruik en onverschilligheid. Aan de steeds meer optredende wantoestanden kon alleen een eind gemaakt worden door evangelisatie, zo redeneerde men. Het brengen van de blijde boodschap en het elkaar helpen in praktisch christendom moest De Krim tot een eigen leefgemeenschap maken.

Op initiatief van Teele Horstra kwam een aantal gelijkgezinden bijeen, die met de steun van de Hervormde kerkenraden van Gramsbergen en Lutten een evangelisatievereninging stichtte. Ze kreeg de naam ‘Eben Haëzer'(tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen) en de eerste bestuurleden waren voorzitter H.Winters, secretaris T.Horstra, penningmeester H.Seinen en G.J. Dorgelo en J.Dorgelo Mz’n. De vereniging sloot zich aan bij de landelijke ‘Bond van Evangelisatiën’, die een jaarlijkse subsidie verstrekte. Vervener Steenbergen stelde een grote schuur beschikbaar, die tot kerkgebouw ingericht werd. Men plaatste een grote kachel, er werden olielampen opgehangen en banken opgesteld. Het was 1872 en De krim beschikte ineens over een eigen Hervormde kerk.

Zonder predikant weliswaar, want een evangelistie was een kerk in opbouw en kon alleen een hulpprediker, een evangelist als voorganger onderhouden. Deze kreeg van de Bond een gegarandeerd salaris van f 100,- per jaar en hij moest zich verder maar zien te redden met bijdragen van zijn gemeente in geld of vaak ook in natura.Het evangelisatiebestuur benoemde als voorganger de heer W.J. Eger, die op zondagmiddag 21 julli 1872 zijn intrede deed, nadat het kerkgebouw ‘s morgens door de Hardenberger predikant W.Callenback was ingewijd.

De heer Eger mocht als evangelist niet de sacramenten bedienen en dus werden de Krimse kinderen in de kerk van Gramsbergen gedoopt.Dat had tot noodlottig gevolg, dat in januari 1873 een van de daar gedoopte kinderen op de terugweg door de strenge vorst zo onderkoeld raakte, dat het overleed. Voortaan kwam de Gramsberger predikant nu naar De Krim om hier te dopen. Aanneming van nieuwe lidmaten en huwelijkssluitingen bleven in Gramsbergen plaats vinden.

Tot koster was inmiddels voor f 10,- per jaar de heer De Ruiters benoemd en tot voorlezer en -zanger de her Luchtmeijer, die beide functie uitoefende voor een vrije zitplaats voor hem en zijn vrouw.De evangelisatie had over belangstelling niet te klagen, want de kerk zal elke zondag tweemaal stampvol. Honderdtien leden huurden alle tweehonderddrieëntwintig zitplaatsen, die in prijs per jaar varieerden van f 4,50 tot f 0,50. De totale opbrengst aan zitplaatsgelden bedroeg in de periode van juli 1872 tot mei 1873 f 380,50. Om speciale aankopen te doen, werd vaak een beroep gedaan op een aantal meer welgestelde leden en zo brachten in april 1873 drieëntwintig milde gevers f 23,85 bijeen voor een avondmaalstel. Dat bedrag bleek toereikend te zijn.

Er werden ook gemeenteavonden georganiseerd, die als ledenvergaderingen fungeerden en die uitsluitend door mannen bezocht werden. Zij alleen hadden immers stemrecht. Tijdens vergadering van 29 maart 1875 werd bekendgemaakt, dat de landelijke bond de subsidie met f125,- zou verminderen. Goede raad was duur. Er zou geprobeerd worden dit bedrag te verminderen, maar secretaris Horstra riep vast maar op tot grotere offerbereidheid. ‘Dat wij krachtig de handen tezamen slaan en dat er vrijwillige offers en gaven mogen gegeven worden. En het ledental meer en meer mag toenemen. En hij die koper heeft, koper geeft en die zilver heeft zilver en die goud heeft goud!’ Er werd inderdaad geofferd en ‘t was nodig, want de ‘Armenkas’bleek begin 1874 helemaal leeg te zijn. Er waren zoveel hulpbehoevenden in de gemeente, dat lang niet in alle nood kon worden voorzien. Ten einde raad besloot men, dat het evangelisatiebestuur f 300,- a vier procent jaarlijks aan de armenkas zou lenen.

Het tekort had alles te maken met de seizoenswerkeloosheid gedurende de lange strenge winter van 1873/1874. Er kon niet gewerkt worden en dan waren er ook geen inkomsten. Gelukkig was er op 29 maart 1874 al weer f 384,- in kas, maar daar waren ook de geleende f300,- bij en dat bedrag bleek in 1878 nog steeds niet afgelost te zijn. En de lasten waren toch al zo hoog! De kerk en de pastorie, het inmiddels voor de voorganger gebouwde huis, moesten geschilderd worden. Na prijsopgave werd duidelijk dat de Joodse schilder Salomon Zilverberg uit Coevorden voor f 268,- de laagste inschrijver was en die moest het dan maar doen. Het waren uitgaven, die niet te vermijden waren, maar die de evangeliastie aan de rand van de financiële afgrond brachten.

Maar ‘t kon nog slechter. In 1880 bleek, dat de jonge gemeente een terkot van f 2.857,85 had. Omdat vervener Steenbergen inmiddels was overleden, wilden zijn erfgenamen het kerkgebouw aan Eben Haëzer te verkopen. Maar er was geen geld en dus besloten ze de koopsom zelf beschikbaar te stellen, waardoor de gemeente f 100,- per jaar rente moest betalen. Gelukkig was ook nu de offerbereidbaarheid groot en werd in hetzelfde jaar aan bijdragen, collectes, zitplaatsenverhuur en contributies f 1.004,53 bijeengebracht. Das was in de tijd van armoede en lage lonen letterlijk een Godswonder.

Voorganger Eger werd in 1881 benoemd in Den Haag. Dat was een geweldige promotie en hij nam op 30 januari van dat jaar afscheid van de gemeente, die hij in bijna negen jaar had opgebouwd. ‘Kinderkens, het is de laatste ure in mijn geliefde gemeente’, zo begon hij zjin afscheidspreek, waarin hij alle zegeningen van zijn werk opsomde. De onkunde onder de mensen was nog groot en die jeugd groeide in het wild op, maar huisbezoek, kerkgang, catechisatie en zondagsscgool hadden veel verbetering gebracht. Hij sloot af met:’Vaarwel!Vaarwel! Dierbare gemeente van De Krim!’

Het was een wat gezwollen taalgebruik vinden we nu, maar ‘t kwam recht uit het hard van de eerste evangelist van De Krim. Evangelisten waren heel vaak de grote pioniers in geestelijke en pastorale zin, die zich in het veen waagden. Zij werden veelvuldig door naburige gemeenten ingezet om het evangelie te brengen en kerken te stichten. Het waren echte voorgangers, die hun mensen kenden en die geen blad voor de mon namen. Vooral het drankmisbruik werd keihard door hen aangepakt en de evangelist van Dalerpeel sprak bijvoorbeeld over ‘de duivel in flessengedaante’. Evangelisten, dikwijls zelf in armzalige omstandigheden levend, waren vanuit een oprecht geloof zegenrijk bezig. Vooral in de Drentse veenkoloniën waren zij de volhouders, wier werk tenslotte bekroond werd door de totstandkoming van zelstandige hervormde kerkgenootschappen.

Zo ook in De Krim. Egers opvolger, de jonge evangelist P.H.R.Huigens, die op 19 mei 1881 zijn intrede deed, bleef hier dertig jaar. Het heeft hem ongetwijfeld veel voldoening gegeven dat op 9 juni 1902 de evangelisatie een zelfstandige Hervormde gemeente werd. Toen hij in 1911 afscheid nam, werd hij dan ook opgevolgd door een predikant. Men was inmiddels al druk bezig een eigen kerkgebouw te verwezenlijken en architect Hakkers uit Dedemsvaart zorgde voor het ontwerp. De Krimse aannemer Jan Huigen werd met de bouw belast en hij zorgde, ook voor de preekstoel en de banken. In 1912 werd de nieuwe kerk, de huidige, feestelijk ingewijd.

Kaderstukje: Ajuus
Huisschilder Germ Stelpstra en zijn vrouw, in de volksmond Tante Grietje, wonen aan de Hoofdweg.Tante Grietje heeft een dameshoedenwinkeltje, dat zeer in trek is, want alle vrouwen dragen in die tijd zeker tijdens kerkgang hoeden. Zonder aanziens des persoons begint zij ieder gesprek met een dominees-, dokter- of arbeidsvrouw met ‘Ach mijn lieve kind!’ Germ is een wat stug persoon, die als hij ontstemd is zijn mening niet onder stoelen of banken steekt. Op een regenachtige middag zit hij met zijn knecht Jan Deuten uit Dalerpeel koffie te drinken. De telefoon gaat en Germ neemt op. De Dalerpeelse Evangelist Nijen Twilhaar meldt, dat er bij hem een ruit stuk is en vraagt of deze vanmidag nog kan worden vervangen. ‘Ik zal het even overleggen!’, antwoordt Germ en hij kijkt vragend naar Jan, die zegt, dat hij er niet veel zin in heeft om met dit slechte weer helemaal in Dalerpeel een ruitje te gaan zetten. Germ pakt de telefoon en zegt: ‘Jan heeft er geen zin in en ik doe het al helemaal niet. Maar ik heb toch een goede raad. Als je het dicht wil hebben, plak er dan maar een stuk van het Oude Testament voor. Ajuus!’