12 Hein de Ruiter

Hein de Ruiter (zie Begrafenisgebruiken) werd in 1879 in De Krim geboren. Na de lagere school werkte hij bij de boeren op het land en daarna werd hij stoker in de aardappelmeelfabriek. De brandstof was, hoe kon het ook anders, turf en nergens zag je zulke hoge bulten daarvan als hier bij de fabriek. Hein moest de turven met de hand in het vuur gooien en met een lange pook de as van de roosters schuiven. Die as bracht hij dan met een kruiwagen naar de daarvoor bestemde ruimten achter de fabriek. Hein was een pientere jongeman, die zijn ogen goed de kost gaf. Vooral de werking van de machines interesseerde hem bijzonder en hij probeerde er alles van te weten te komen. Dat kwam hem goed van pas, toen er op een gegeven ogenblik een lager losliep en de betreffende machine begon te haperen.

Bedrijfsleider Gols zat met de handen in het haar, want ‘t gebeurde immers midden in de campagne en de productie moest doorgaan. Een monteur was op dat moment niet aanwezig en goede raad was duur. Toen zei Hein ineens:’Ik wil hem wel maken!’en nooit had hij zijn chef verbaasder zien kijken. ‘Kanst doe dat doun?’, vroeg de Groninger Gols met een mengeling van hoop en ongeloof en toen Hein bevestigend antwoordde, bleef allen nog de vraag hoeveel tijd hij nodig dacht te hebben. ‘Binnen een uur ben ik er mee klaar, maar ik wil er geen mens bij hebben!’, zei Hein en hij kreeg zijn zin en zijn kans. Het lukte!Binnen een uur draaide de machine weer als vanouds en Hein kon weer gaan stoken.

Veertien dagen later moest hij bij directeur Groeneveld komen. Deze zei het zeer op prijs gesteld te hebben, dat de machine zo snel weer gerepareerd was en hij bood hem een envelop met vijftien gulden aan. Vijftien gulden! Dat was een kapitaal in die tijd! En alsof dat nog niet genoeg was, vroeg de directeur hem of hij wel machinist wilde worden. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd en zo werd Hein de Ruiter machinist bij de ‘Onder Ons’ en kreeg hij ook nog een paar gulden meer per week.

Maarja, machinist of stoker, na de campagne en het jaarlijkse onderhoed was er geen werk meer voor personeelsleden in de fabriek. Hein solliciteerde bij de verveners aan het Berkmeer in Dalerpeel en dankzij zijn nieuwe fabrieksfunctie kon hij ook hier machinist worden. Machinist op een persturfmachine, die de lager gelegen natte brokken veen fijnmaalde en de zo gevormde massa in gelijke stukken perste om ze vervolgens via jakobsladder en transportband omhoog te brengen. Hier werden ze dan te drogen gezet. Het lossteken van de natte turf bleef echter handwerk en dat was voor de veenarbeiders uiterst zwaar werk. Hein de Ruiter had hier echter niets mee van doen. Hij bediende zijn machine en zorgde ervoor, dat die feilloos bleef lopen. Later werd Hein naast aanspreker van de begrafenisvereniging ook rekeningloper voor de plaatselijke huisarts. Deze schreef een keer per week na zijn visites de nota’s uit, die dan door Hein aan de deur werden geind. Hoewel de dokters van De Krim vaak hun ‘schaapjes schoren naar dat ze wol hadden’, was betaling wel eens moeilijk. Hein de Ruiter ‘regelde’dat dan.Hij verzon ter plekke een afbetalingsregeling, die hij aan het eind van de week bij de afdracht van de ontvangen gelden met de dokter besprak. Hij ontving dan ook zijn provisie.

Op een dag kwam hij bij een huisvrouw met vijf kinderen, die een man in de werkverschaffing en geen cent in huis had. Ze kon met geen mogelijkheid betalen en liet Hein de loonstaten van haar man van acht gulden per week zien. Hij besprak het met dokter Jager, die vervolgens zijn nota terugvroeg en er ‘Voldaan” opzette.Toen Hein de week daarop bij de huismoeder terugkwam, bleek zij inmiddels een gulden gespaard te hebben.’Ik heb wat anders voor je!’, zei hij.’Houd je gulden maar. En hier heb je de rekening. Hij is voldaan.Kijk maar!’

Hein de Ruiter trouwde nooit. Hij was verloofd met Geesje van der Scheer, maar zij stierf op vijfentwintigjarige leeftijd. Zijn jongere zuster Hiltje bleef ook ongetrouwd en met haar ging hij samenwonen.Hij was erg op haar gesteld en toen hij van directeur Groeneveld de genoemde vijftig gulden kreeg, kocht hij er een dameshorloge met ketting voor. Voor Hiltje, die het haar hele leven heeft gedragen.

Hein verdiende vaak wat bij met klusjes van allerlei aard en een daarvan was ‘oberen’. Bedienen tijdens de dorpsfeesten in De Krim was zijn lust en zijn leven en als ze enkele dagen duurden, was zijn loon niet gering. Vaak werd het laat en eens liep hij midden in de nacht langs de Scheerse Polder naar huis. Plotseling hoorde hij een vrouw in nood om hulp schreeuwen. Hij stormde naar voren en ontwaarde een marechausseeman in uniform, die een meisje lastig viel. Hein greep hem bij zijn schouder en rukte hem de koorden van zijn uniform, waarop de in het nauw gebrachte belager in paniek zijn pistool greep en een schot loste. In het wilde weg waarschijnlijk, want hij ging er daarna als een haas vandoor, Hein met een heftig snikkend meisje en een paar marechausseekoorden achterlatend. Het meisje werd keurig thuisgebracht en de koorden werden bij de veldwachter Te Slaa ingeleverd. De ouders van het meisje eisten genoegdoening voor het leed hun dochter aangedaan en Hein bemiddelde. Hij overlegde met Te Slaa en die zorgde ervoor, dat de marechaussee zijn excuus aanbood en smartengeld. Het meisje vertrok naar Dedemsvaart en later, toen Hein eens wat langer ziek te bed lag, brachten haar ouders hem een gift van vijfendertig gulden. Deel van het smartengeld of gewoon uit erkentelijkheid?

Hein de Ruiter was een bekende persoonlijkheid in De Krim. Hij was een trouw lid van de Gereformeerde kerk, richtte er samen met anderen de jeugdvereniging op en zong een opmerkelijke tenorpartij bij het zangkoor ‘Looft Den Heer’.

Negenentwintigjaar was hij de aanspreker van de begrafenisvereniging, kende iedereen, had iedereen gekend en iedereen kende hem. Hij was een begaafd verteller over het oude De Krim, die zijn hoorders wist te boeien. Geen wonder, hij wist veel, want hij werd zesennegentig jaar. Hij overleed op 31 maart 1976.

Kaderstukje:Het kerkhof en de duivel.
Jacob is een waaghals en ‘voor de duvel en zijn mallemoer’niet bang. Op een avond zit hij met een stel jongelui bij elkaar en ‘t is erg gezellig. Er wordt stevig gedronken, de dames krijgen ‘boerenjongens’en de heren klare borrel. De tongen komen los en de sterke verhalen en de een blijkt nogal moediger dan de ander.J acob besluit aan al dat gesnoef een eind te maken en verklaart er een liter jenever om te verwedden, dat hij nu, midden in de nacht, alleen naar het midden van het kerkhof te lopen. Daar zijn de anderen even stil van, want daar is echte moed voor nodig. Op het kerkhof kun je ‘s nachts de duivel tegenkomen!

Jacob zal om het te bewijzen, dat hij er inderdaad geweest is, een paaltje in de grond slaan, dat ze morgen allemaal kunnen zien. Met een karbies,waarin het paaltje en een hamer, gaat hij op weg. ‘t Is pikkedonker en koud en miezerig en hij slaat de kraag van zijn duffelse (dikke wollen stof) jas hoog op. Behoedzaam tussen de zerken doorschuifelend bereikt hij het midden van de dodenakker, knielt en probeert de paal in de grond te slaan. Dat valt eerst niet mee, maar na een paar flinke klappen zakt de paal dan toch naar beneden.

‘Gelukkig!’, denkt Jacob,’dat is klaar en nu terug!’Hij wil gaan staan, maar ontdekt tot zijn ontzetting, dat hij niet omhoog kan komen.Het is alsof een onzichtbare hand hem vasthoud en hij komt niet los. Dat moet de duivel zijn!In paniek glipt hij uit zijn jas, laat alles liggen en rent struikelend het kerkhof af. Zonder jas en doodsbleek komt hij bij zijn vrienden en vriendinnen aan, die diep onder de indruk zijn. Het is niet pluis op het kerkhof, dat is nu wel duidelijk. Ze besluiten te wachten tot het licht wordt en dan poolshoogte te gaan nemen.

De volgende morgen wordt alles al snel duidelijk. Neerknielend heeft jacob het paaltje op zijn jaspand gezet, dat hij er tenslotte na enkele slagen dwars doorheen gejaagd heeft. Niet een kwade geest, maar zijn jas heeft hem tegengehouden.

‘t Is nog heel vroeg in de morgen. Niemand ziet hen, als ze met medeneming van de achtergelaten spullen weer vertrekken. Jacob wordt uitgelachen en iedereen vindt dat hij de weddenschap gewonnen, maar ook verloren heeft. Hij is het er mee eens en belooft iedereen heel toepasselijk ‘een pierenverschrikkertje’. Tenslotte is hij aan het kerkhof en aan de duivel ontsnapt!